Voorts werpt Walbeek op dat de facturen van Kivo, die staan vermeld op voornoemd overzicht van 23 mei 2006 reeds waren verrekend met andere facturen van Lumar aan Kivo.
Het hof overweegt als volgt. Uit dit overzicht, getiteld “
Verrekening wederzijdse facturen KIVO-LUMAR per 23-05-2006” blijkt dat onder meer de onder 3.2 genoemde facturen van Lumar aan Kivo zijn verrekend met de volgende facturen van Kivo aan Lumar.
Factuurnummer Factuurdatum Factuurbedrag
4146 29 maart 2005 € 3.098,76
5022 13 april 2005 € 3.889,87
5422 21 april 2005 € 7.387,52
244501 23 december 2004 € 5.084,62
244502 23 december 2004 € 6.655,67
244503 23 december 2004 € 14.828,59
244504 23 december 2004 € 9.143,96
1000448 27 mei 2005 € 4.731,44
1000585 30 juni 2005 € 14.344,26
10348 26 juli 2005 € 8.050,35
10349 26 juli 2005 € 2.781,63
11135 25 augustus 2005 € 3.294,52
11236 26 augustus 2005 € 14.427,56
11237 26 augustus 2005 € 3.298,68
14714 1 november 2005 € 846,99
Het hof tekent hierbij aan dat op de facturen 11236 en 11237 als jaartal 2006 is vermeld, hetgeen een kennelijke verschrijving is.
Walbeek beroept zich ten aanzien van de door haar gestelde verrekening op productie 20 bij de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie.
Daarin zijn de hierboven genoemde facturen van Kivo aan Lumar overgelegd, waarop een door Lumar geplaatste stempel staat. In de stempel op de facturen met de nummers 4146, 5022, 5422, 1000448, 1000585, 11135 en 11236 staat telkens onder het kopje “Bet. advies :” met pen geschreven “verrekening”. Nog daargelaten dat aldus het beroep op verrekening niet alle betrokken facturen van Kivo aan Lumar omvat en niet duidelijk is met welke facturen van Lumar aan Kivo is verrekend, gaat het beroep niet op nu die stempels met de notitie “verrekening” geen verklaring als bedoeld in artikel 6:127 BW inhouden en verder niet gesteld of gebleken is dat sprake is geweest van een in artikel 6:127 lid 1 BW voorgeschreven verklaring van Lumar aan Kivo dat zij haar schuld aan Kivo verrekent met haar vordering op Kivo.
Voor zover Walbeek heeft willen betogen dat het verrekeningsoverzicht van 23 mei 2006 haar niet behoorlijk is bekend gemaakt, overweegt het hof nog dat die stelling onvoldoende is toegelicht. Nu Lumar zich als eerste op dit stuk heeft beroepen bij conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie is niet aannemelijk dat haar dit stuk niet heeft bereikt. Argumenten om daarover anders te denken zijn niet aangevoerd.
Walbeek heeft nog opgeworpen dat sprake is geweest van een rekening-courant-verhouding, zoals bepaald in artikel 6:140 BW, waardoor een verrekeningsverklaring niet nodig is. Dit verweer is door Walbeek echter niet (voldoende) feitelijk en concreet onderbouwd. Een dergelijke verhouding zou gebaseerd moeten zijn op een contractuele grondslag, maar dat een dergelijke (stilzwijgende) afspraak tussen Lumar en Kivo tot stand is gekomen is niet gesteld of gebleken. Zo is al niet gesteld dat de betaling over en weer op één rekening werden geboekt of wie de rekening bijhield. Ook is niet (voldoende) gemotiveerd gesteld door Walbeek op grond waarvan Lumar er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat sprake was van een rekening-courantverhouding met Kivo.
Ook kan het beroep van Walbeek op het faxbericht van 4 april 2003 van Lumar aan Kivo (productie 4 bij inleidende dagvaarding) als bewijs dat geen verklaring tussen partijen nodig was om tot verrekening te komen haar niet baten, nu juist uit dit faxbericht volgt dat Lumar jegens Kivo verklaart dat zij een aantal met datum aangeduide facturen van Kivo aan haar verrekent met een aantal met datum aangeduide facturen van haar aan Kivo. Door artikel 6:127 lid 1 BW wordt niet als eis gesteld voor een rechtsgeldige verrekeningsverklaring “een formele kennisgeving per factuur van Lumar”, zoals Walbeek kennelijk meent. Dit brengt met zich dat het overzicht van 23 mei 2006 voldoende is voor een verklaring als bedoeld in voornoemde bepaling.