Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
3.Beoordeling
grief 1heeft GMW aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte uit de stellingen van [geïntimeerde] een beroep op een vernietigingsgrond ex artikel 3:44 lid 4 BW heeft afgeleid, omdat [geïntimeerde] daarop op geen enkele wijze in de procedure een beroep zou hebben gedaan.
grief 2heeft GMW aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat sprake is geweest van misbruik van omstandigheden door GMW en in
grief 3dat de kantonrechter ten onrechte bij de beoordeling daarvan, net als het gerechtshof Den Bosch in zijn arrest van 29 mei 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BW7211, aansluiting heeft gezocht bij het tuchtrecht, te weten gedragsregel 28 lid 1 van de Gedragsregels voor de Advocatuur 1992 (hierna: de Gedragsregels).
grief 4heeft GMW nog een beroep gedaan op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:2 lid 1 BW. Echter, ook de omstandigheid dat GMW coulance heeft betracht met betrekking tot het verrichten van werkzaamheden voor CCM terwijl deze, althans [geïntimeerde] stelselmatig tekortschoot met de betaling van declaraties, kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat GMW, zoals hiervoor reeds is overwogen, in de gegeven omstandigheden de hoofdelijke garantstelling van [geïntimeerde] niet had mogen vragen, althans aanvaarden.