Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van alimentatie en de beoordeling van het inkomensverlies van de man. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen door de man was verlaagd en de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op nihil was gesteld. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel de eerdere alimentatiebedragen te herstellen. De man heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om de bijdrage voor de kinderen verder te verlagen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn in 1994 gehuwd en hebben twee kinderen. Na hun echtscheiding in 2004 zijn er afspraken gemaakt over alimentatie. De man heeft een eenmanszaak en heeft eerder in loondienst gewerkt. De vrouw stelt dat het inkomensverlies van de man verwijtbaar is, omdat hij onvoldoende sollicitatie-inspanningen heeft verricht. De man betwist dit en stelt dat hij alles heeft gedaan om zijn inkomen te herstellen.
Het hof overweegt dat bij de bepaling van de draagkracht van de man rekening moet worden gehouden met het inkomen dat hij zich redelijkerwijs kan verwerven. Het hof concludeert dat het inkomensverlies van de man voor herstel vatbaar is en dat hij in staat moet worden geacht om zijn oorspronkelijke inkomen te verwerven. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de man af, waardoor de eerdere alimentatiebedragen worden hersteld.