ECLI:NL:GHAMS:2014:2370

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
24 juni 2014
Zaaknummer
23-001957-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting, verduistering en valsheid in geschrift door een zelfbenoemde jurist

Op 18 juni 2014 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting, verduistering en valsheid in geschrift. De verdachte, die zich voordeed als jurist en de titel 'doctor' gebruikte, heeft verschillende slachtoffers, vaak in financiële nood, misleid door hen te beloven hen te helpen met juridische zaken. In plaats van hulp te bieden, heeft hij aanzienlijke geldbedragen van hen afhandig gemaakt. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf, maar het hof heeft de straf verlaagd naar twee jaar, omdat de verdachte voor enkele feiten was vrijgesproken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich herhaaldelijk heeft voorgedaan als advocaat en jurist, en dat hij gebruik heeft gemaakt van valse documenten om zijn slachtoffers te bedriegen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en moet schadevergoedingen betalen aan verschillende benadeelde partijen. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk is voor de geleden schade.

Uitspraak

parketnummer: 23-001957-12
datum uitspraak: 18 juni 2014
TEGENSPRAAK (verschenen na aanhouding en gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 april 2012 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13-710013-11 (zaak A) en 13-694007-11 (zaak B) en 13-694012-11 (zaak C) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
adres: [adres 1].

Onderzoek van zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 juni 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv), het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Omvang van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak A onder 6 primair en subsidiair is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte en het openbaar ministerie onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak ten aanzien van dat feit.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Het hoger beroep van de advocaat-generaal is blijkens haar mededeling op de terechtzitting, niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep opgenomen beslissing ten aanzien van de vrijspraak voor het onder 6 primair en subsidiair ten laste gelegde. Het hof zal daarom ook het openbaar ministerie in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep wegens het ontbreken van een belang daarbij.

Verweer wijzigingen tenlastelegging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte de vorderingen tot wijziging van de tenlasteleggingen ter terechtzitting in eerste aanleg van 25 januari 2012 heeft toegewezen. Dit heeft ertoe geleid dat niet langer sprake is van ‘hetzelfde feit’ als bedoeld in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr). De beslissingen van de rechtbank dienen in zoverre te worden vernietigd en de vorderingen dienen alsnog te worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van "hetzelfde feit", dient de rechter in de situatie waarop artikel 313 Sv ziet de in de tenlastelegging en de in de vordering tot wijziging van de tenlastelegging omschreven verwijten te vergelijken. Bij die toetsing dienen de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren te worden betrokken (vgl. ECLI:NL:HR:2013:BZ3571):
(A) de juridische aard van de feiten.
Indien de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft:
( i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheiden delictsomschrijvingen strekken, en
(ii) de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding;
(B) de gedraging van de verdachte.
Indien de tenlastelegging en de vordering tot wijziging daarvan niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
Uit de bewoordingen van het begrip "hetzelfde feit" vloeit reeds voort dat de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan, mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Vuistregel is nochtans dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van "hetzelfde feit" in de zin van artikel 68 Sr (gl. HR 1 februari 2011, LJN BM9102, NJ 2011/394).
Ter terechtzitting in eerste aanleg op 25 januari 2012 is door de officier van justitie gevorderd de tenlasteleggingen op diverse punten te wijzigen. Het gaat daarbij om de volgende wijzigingen:
  • een bekorting dan wel verlenging – dat laatste van geringe duur – van pleegperiodes in de primaire variant van de voorgestelde teksten ten opzichte van de pleegperiodes in de oorspronkelijke dagvaarding;
  • een verlenging van de pleegperiodes in de subsidiaire variant van de voorgestelde wijzigingen tot oktober 2011;
  • naast ‘oplichting’ wordt aan de tenlasteleggingen in de zaken B en C een subsidiaire variant, te weten: verduistering, toegevoegd;
  • aan verschillende feiten worden oplichtingsmiddelen en (rechts)personen die opgelicht zouden zijn, toegevoegd; en
  • een wijziging van de tenlastelegging met betrekking tot het feit betreffende aangever [slachtoffer 1], waarvan de reden, en de wijze waarop de aldus te wijzigen tenlastelegging moet worden gelezen, door de officier van justitie ter terechtzitting in eerste aanleg zijn toegelicht.
Het hof is van oordeel dat met geen van deze wijzigingen een verandering in de juridische aard van de ten laste gelegde feiten optreedt, noch wat betreft de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheiden delictsomschrijvingen strekken, noch in wezenlijke mate wat betreft de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld. Evenmin is er, in het licht van de hiervoor genoemde rechtspraak bezien, sprake van relevante verschillen tussen de aanvankelijke en de door de verzochte wijzigingen beschreven gedragingen. Gelet hierop heeft de rechtbank de vorderingen – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – terecht en op goede gronden toegewezen.
Het hof verwerpt het verweer op alle onderdelen.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – dat:
Ten aanzien van zaak A:
1.
Primair
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2007 tot en met 31 september 2009 te Amsterdam en/of Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meerdere listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
 [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van een door die [slachtoffer 2] getekende rechtshulpvolmacht (pagina BM006) (teneinde [bedrijf 1] en/of een of meer ander(en)) te bewegen tot afgifte van een of meer geldbedrag(en) in elk geval van enig goed en/of
 [slachtoffer 2] en/of [bedrijf 1] en/of een of meerdere (andere) perso(o)n(en) heeft bewogen tot de afgifte van een of meerdere geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) 5.000 euro en/of (ongeveer) 10.000 euro, in elk geval van enig goed,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk
weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid,
(onder meer)
 zich voorgedaan als zijnde advocaat en/of jurist en/of doctor (dr [verdachte]) (zie onder andere pagina BM006) en/of
 zich voorgedaan als zijnde mr. [naam 1] en/of
 zich in correspondentie voorgedaan als zijnde mr. [naam 1] (zie onder andere pagina A013), althans als
 werkzaam zijnde bij het kantoor van mr. F.G. [naam verzonnen kantoor 1] (terwijl het een niet bestaand kantoor was) (zie onder andere pagina A013) en/of
 de telefoon beantwoord met “Kantoor mr. [naam 1]” en/of
 die [slachtoffer 2] voorgewend dat hij, verdachte, de juridische belangen van [slachtoffer 2] zou gaan behartigen en/of dat hij gelden voor [slachtoffer 2] zou gaan incasseren en/of
 het vertrouwen van die [slachtoffer 2] gewonnen door (onder andere) 25.000 euro op de rekening van die [slachtoffer 2] over te maken en/of over te laten maken en/of
 die [slachtoffer 2] een rechtshulpvolmacht laten tekenen waarop staat vermeld dat (onder andere) mr. [naam 1] volmacht wordt verleend en waarop voorgewend wordt dat Dr [verdachte] en Mr [naam 1] “raadsman” en “raadslieden” zijn (zie onder andere pagina BM006) en/of
 die [slachtoffer 2] voorgewend dat hij die rechtshulpvolmacht diende te tekenen (zodat het restant van de 63.000 euro geïncasseerd kon worden) en/of
 op die rechtshulpvolmacht een stempel van “kantoor: Mr [naam verzonnen kantoor 1]” geplaatst en/of laten plaatsen (terwijl dit een niet bestaand kantoor was), en/of
 die [bedrijf 1] voorgewend dat die [slachtoffer 2] toestemming heeft gegeven om een of meer geldbedragen naar hem, verdachte, en/ of [naam 2] over te maken,
waardoor [slachtoffer 2] en/of [bedrijf 1] en/of een of meerdere (andere) perso(o)n(en) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(s);
Subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2007 tot en met 10 oktober 2011 te Amsterdam en/of Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal opzettelijk (onder meer) een geldbedrag van (ongeveer 15.000 euro, in elk geval enig geldbedrag dat geheel of ten dele toebehoorde aan (onder meer) [slachtoffer 2], althans in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welke geldbedrag(en) hij en/of zijn mededader(s) onder zich had(den) uit hoofde van zijn of haar of hun persoonlijke dienstbetrekking en/of beroep, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
2.
Primair
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 januari 2011 te Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meerdere listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (onder meer) [slachtoffer 3] en/of de moeder van die [slachtoffer 3] ([moeder slachtoffer 3]) en/of de schoonmoeder van die [slachtoffer 3] [schoonmoeder slachtoffer 3]) en/of [slachtoffer 4] en/of een of meerdere (andere) perso(o)n(en) heeft bewogen tot de afgifte van een of meerdere geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer)
15.080 euro, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, (onder meer)
 zich voorgedaan als zijnde advocaat en/of jurist (zie onder andere pagina G050, G058, G059 en G063) en/of
 die [slachtoffer 3] voorgewend dat hij, verdachte, een advocatenkantoor had op de Prinsengracht te Amsterdam en/of
 zich voorgedaan als zijnde mr. [naam 1] en/of
 de telefoon beantwoord en het antwoordapparaat van zijn mobiele telefoon ([telefoonnummer]) ingesproken met ‘Kantoor van mr. [naam verzonnen kantoor 1]” en/of
 zich in correspondentie voorgedaan als ‘mr. [naam 1]” (zie onder andere pagina G050, G058, G059 en G063) en/of
 die [slachtoffer 3] voorgewend dat hij, verdachte, een kantoorgenoot van [verdachte] is en/of
 die [slachtoffer 3] voorgewend dat hij de juridische belangen van [slachtoffer 3] zou gaan behartigen en/of dat hij er voor zou zorgen dat het faillissement van die [slachtoffer 3] zou worden beëindigd en/of
 die [slachtoffer 3] voorgewend dat hij een of meerdere buitengerechtelijk(e) akkoord(en) en/of schikkingsovereenkomst(en) met een of meerdere schuldeiser(s) van die [slachtoffer 3] zou treffen (waardoor het faillissement van die [slachtoffer 3] zou worden beëindigd) en/of
 die [slachtoffer 3] voorgewend dat de bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 1] een beschermde derdengeldenrekening betrof en/of
 die [slachtoffer 3] voorgewend dat een geldbedrag van 5.200 euro op voomoemde bankrekening gestort diende te worden (zodat hij, verdachte, de schulden van die [slachtoffer 3] zou kunnen afkopen) en/of
 die [slachtoffer 3] voorgewend dat zij hem, verdachte, (gedurende vijf maanden) maandelijks een geldbedrag van 280 euro contant diende te betalen (zijnde kosten verband houdende met de afwikkeling van het faillissement, onder meer een eigen bijdrage) en dat hij, verdachte, die ontvangen geldbedragen op voomoemde rekening ([rekeningnummer 1]) zou storten en/of
 die [slachtoffer 3] voorgewend dat zij hem, verdachte, (gedurende vijf maanden) maandelijks een geldbedrag van 1.000 euro (welk bedrag volgens hem, verdachte, een vrijstellingsbedrag van haar UWV-uitkering was) contant diende te betalen (zijnde kosten verband houdende met de afwikkeling van het faillissement, onder meer een eigen bijdrage) en dat hij, verdachte, die ontvangen geldbedragen op voornoemde rekening ([rekeningnummer 1]) zou storten en/of
 die [slachtoffer 3] een kwitantie overhandigd met daarop een stempel van Mr. [naam verzonnen kantoor 1] (zie onder andere pagina B480) en/of
 die [slachtoffer 3] voorgewend dat een of meerdere nieuwe schuldeiser(s) zich had(den) gemeld en/of dat een of meerdere schuld(en) waren opgelopen en/of
 die [slachtoffer 3] voorgewend dat zij hem, verdachte, (ten behoeve van de afwikkeling van die nieuwe schulden) een geldbedrag van 1.680 euro en/of een geldbedrag van 800 euro en/of geldbedrag van 1.000 euro contant diende te betalen en/of
 die [slachtoffer 3] voorgewend dat hij, verdachte, alle schuldeisers betaald had en/of dat haar faillissement zou worden beëindigd,
waardoor [slachtoffer 3] en/of de moeder van die [slachtoffer 3] ([moeder slachtoffer 3]) en/of de schoonmoeder van die [slachtoffer 3] [schoonmoeder slachtoffer 3]) en/of [slachtoffer 4] en/of een of meerdere (andere) perso(o)n(en) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(s);
Subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2010 tot en met 10 oktober 2011 te Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal opzettelijk een of meer geldbedrag(en), te weten onder meer een geldbedrag van (ongeveer) 15.080 euro, in elk geval enig geldbedrag dat geheel of ten dele toebehoorde aan (onder meer) [slachtoffer 3] en/of de moeder van die [slachtoffer 3] ([moeder slachtoffer 3]) en/of de schoonmoeder van die [slachtoffer 3] [schoonmoeder slachtoffer 3]), althans in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welke geldbedrag(en) hij en/of zijn mededader(s) onder zich had(den) uit hoofde van zijn of haar of hun persoonlijke dienstbetrekking en/of beroep, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
3.
Primair
hij in of omstreeks de periode van 1 december 1999 tot en met 31 augustus 2001 te Schiedam
en/of Amsterdam en/of Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen, (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van
een valse hoedanigheid en/ of door een of meerdere listige kunstgrepen en/ of door een
samenweefsel van verdichtsels,
 [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van en/ of het aangaan van een schuldbekentenis ten bate van [naam 3] en/of een of meerdere akte(s) van cessie ten aanzien van de debiteuren van die [slachtoffer 1], te weten [debiteur 1] en/of [debiteur 2] en/of [debiteur 3], in elk geval enig goed en/of
[slachtoffer 1] heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag (ongeveer) 86.393 gulden (ten behoeve van het honorarium voor hem, verdachte), in elk geval enig goed en/of
 (debiteur(en)) [debiteur 1] en/of [debiteur 2] en/of [debiteur 3] en/of een of meerdere (andere) perso(o)n(en) heeft bewogen tot de afgifte van een of meerdere geldbedrag(en), te weten (onder meer) een of meerdere geldbedrag(en) van (ongeveer) 15.000 gulden en/of (ongeveer) 10.000 gulden en/of (ongeveer) 15.000 gulden, in elk geval van enig goed,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven — valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, (onder meer)
 zich voorgedaan als zijnde doctor (Dr [verdachte]) (zie onder andere pagina A026, A027, A028 en A087) en/of
 die [slachtoffer 1] voorgewend dat hij verdachte, onder toezicht van advocaat mr. [naam 1] werkte en/of samenwerkte met advocaat mr. [naam 1] en/of
 die [slachtoffer 1] niet verteld dat hij, verdachte, eerder met justitie in aanraking is gekomen wegens oplichting en/of verduistering en/of is veroordeeld wegens verduistering in dienstbetrekking, terwijl die [slachtoffer 1] hem, verdachte, op de hoogte had gebracht dat hij, die [slachtoffer 1], eerder opgelicht was en op zoek was naar iemand die hij kan vertrouwen, en/of
 die [slachtoffer 1] voorgewend dat hij, verdachte, de juridische en/of financiële belangen van [slachtoffer 1] zou gaan behartigen en/of
 die [slachtoffer 1] voorgewend dat hij, die [slachtoffer 1], uitstaande vorderingen aan hem, verdachte, en/of [naam 3] moest cederen teneinde te voorkomen dat schuldeisers op die vorderingen beslag zouden kunnen leggen en/of
 die [slachtoffer 1] voorgewend dat die akte(s) van cessie bij hem, verdachte, veilig waren en ongebruikt in zijn ‘lade zouden blijven liggen’ en/of
 die [slachtoffer 1] voorgewend dat hij tevens een valse schuldbekentenis moest aangaan met hem, verdachte, voor een bedrag van 217.500 gulden teneinde een grondslag te creëren de aan hem, verdachte, gecedeerde vorderingen en/of
 bij die [slachtoffer 1] vertrouwen ingeboezemd zodat die [slachtoffer 1] niet verzocht om schriftelijke vastlegging van de afspraken en/of het honorarium en/of
 zich bij voornoemde debiteur(en) voorgedaan als zijnde advocaat en/of
 voomoemde debiteur(en) voorgewend dat die [slachtoffer 1] akkoord was met het schikken van haar/zijn/ hun vordering(en) en/of het uitbetalen van die schikkingen aan hem, verdachte, en/of [naam 3] en/of
 voomoemde debiteur(en) voorgewend dat die [slachtoffer 1] akkoord was met het uitbetalen van de schikkingen aan hem, verdachte, en/of [naam 3],
waardoor [slachtoffer 1] en/of [debiteur 1] en/of [debiteur 2] en/of [debiteur 3] en/of een of meerdere (andere) perso(o)n(en) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(s);
Subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 1999 tot en met 10 oktober 2011 te Amsterdam en/ of Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal opzettelijk een of meer geldbedrag(en), te weten (onder meer) een geldbedrag van (ongeveer) 40.000 gulden en/ of een geldbedrag van (ongeveer) 86.393 gulden, in elk geval enig geldbedrag dat geheel of ten dele toebehoorde aan (onder meer) [slachtoffer 1] althans in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welke geldbedrag(en) hij en/of zijn mededader(s) onder zich had(den) uit hoofde van zijn of haar of hun persoonlijke dienstbetrekking en/of beroep, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den),
wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
EN/OF
Primair
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 1 juni 2000 Schiedam en/of Den Haag in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meerdere listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
 [slachtoffer 1] en/of de broer van die [slachtoffer 1] heeft bewogen tot afgifte van een bankgarantie van 50.000 gulden en/of
 [slachtoffer 5] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) 9.453,85 gulden, in elk geval van enig goed,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk
weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid,
(onder meer)
 zich voorgedaan als zijnde doctor (Dr [verdachte]) (zie onder andere pagina A026, A027, A028 en A087) en/of
 die [slachtoffer 1] voorgewend dat hij verdachte, onder toezicht van advocaat mr. [naam 1] werkte en/of samenwerkte met advocaat mr. [naam 1] en/of
 die [slachtoffer 1] niet verteld dat hij, verdachte, eerder met justitie in aanraking is gekomen wegens oplichting en/of verduistering en/of is veroordeeld wegens verduistering in dienstbetrekking, terwijl die [slachtoffer 1] hem, verdachte, op de hoogte had gebracht dat hij, die [slachtoffer 1], eerder opgelicht was en op zoek was naar iemand die hij kan vertrouwen, en/of
 die [slachtoffer 1] voorgewend dat hij, verdachte, de juridische en/of financiële belangen van [slachtoffer 1] zou gaan behartigen en/of
 die [slachtoffer 1] voorgewend dat hij hoger beroep zou instellen en het geld zou worden teruggestort en/of
 die [slachtoffer 1] en/of de broer van die [slachtoffer 1] voorgewend dat er een bankgarantie van 50.000 gulden moest worden betaald (terwijl de vordering van die [slachtoffer 5] op die [slachtoffer 1] niet meer dan 40.000 gulden beliep),
 die [slachtoffer 5] voorgewend dat die [slachtoffer 1] akkoord was met een overboeking aan hem, verdachte, en/of [naam 4] te Schiedam van een aan die [slachtoffer 1] toekomend geldbedrag en/of
 valselijk een handtekening van die [slachtoffer 1] heeft gezet of laten zetten
waardoor [slachtoffer 5] en/of een of meerdere (andere) perso(o)n(en) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(s);
Subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 10 oktober 2011 te Den Haag en/of Schiedam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal opzettelijk een of meer geldbedrag(en), te weten (onder meer) een geldbedrag van (ongeveer) 9.453,85 gulden, in elk geval enig geldbedrag dat geheel of ten dele toebehoorde aan (onder meer)[slachtoffer 1] en/of de broer van [slachtoffer 1] althans in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welke geldbedrag(en) hij en/of zijn mededader(s) onder zich had(den) uit hoofde van zijn of haar of hun persoonlijke dienstbetrekking en/of beroep, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
4.
Primair
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 8 januari 2009 te Den Haag en/of Amsterdam en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meerdere listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de heer [slachtoffer 6] en/of mevrouw [slachtoffer 7] heeft bewogen tot de afgifte van een of meerdere geldbedrag(en), te weten (onder meer) een of meer geldbedrag(en) van (ongeveer) 25.000 euro en/of (ongeveer) 9.520 euro, in elk geval
van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, (onder meer)
 zich voorgedaan als zijnde advocaat en/of jurist en/of doctor (Dr [verdachte] (zie onder andere pagina A206, A207 en A210)) en/of meester in de rechten en/of
 die heer en/of mevrouw [achternaam slachtoffer 6 & 7] voorgewend dat hij, verdachte, hem/haar/hen als advocaat kon vertegenwoordigen bij de ondememingskamer en/of (andere) rechtszittingen en/of
 die heer en/of mevrouw [achternaam slachtoffer 6 & 7] voorgewend dat hij, verdachte, werkzaam was bij (het niet bestaande kantoor) [naam verzonnen kantoor 2] Advocaten en/of
 die heer en/of mevrouw [achternaam slachtoffer 6 & 7] voorgewend dat hij de juridische belangen van hem/haar/hen zou gaan behartigen en/of
 die heer en/of mevrouw [achternaam slachtoffer 6 & 7] voorgewend dat de tegenpartij, de heer [naam 5], beslag wilde leggen op de bezittingen van hem/haar/hen en/of
 die heer en/of mevrouw [achternaam slachtoffer 6 & 7] voorgewend dat hij/zij ter voorkoming van dat beslag een borg diende te stellen van 50.000 euro en/of
 die heer en/of mevrouw [achternaam slachtoffer 6 & 7] voorgewend dat de overboeking van de borg (een bedrag van 25.000 euro) naar een zogenaamde beschermde derdenrekening plaatsvond en/of
 die heer en/of mevrouw [achternaam slachtoffer 6 & 7] ondanks herhaaldelijke verzoeken geen urenverantwoording verstrekt,
waardoor de heer [slachtoffer 6] en/of mevrouw [slachtoffer 7] en/of een of meerdere (andere) perso(o)n(en) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 10 oktober 2011 te Amsterdam en/of Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal opzettelijk een of meer geldbedrag(en), te weten (onder meer) een geldbedrag van (ongeveer) 25.000 euro en/of een geldbedrag van (ongeveer) 9.520 euro, in elk geval enig geldbedrag dat geheel of ten dele toebehoorde aan (onder meer) [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7], althans in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welke geldbedrag(en) hij en/of zijn mededader(s) onder zich had(den) uit hoofde van zijn of haar of hun persoonlijke dienstbetrekking en/of beroep, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
5.
Primair
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2007 tot en met 1 juli 2007 te Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meerdere listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 8] en/of [bedrijf slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] heeft bewogen tot de afgifte van een of meerdere geldbedrag(en) van (ongeveer) 50.400 euro en/of 50.000 euro en/of 4.232,60 euro, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, (onder meer)
 zich voorgedaan als raadsman en/of jurist en/of doctor (Dr [verdachte]) en/of advocaat (zie onder andere pagina A126, A127, A134, A138, A152 en A166) en/of
 die [slachtoffer 8] voorgewend dat hij, verdachte, een kantoor had op de Prinsengracht te Amsterdam en/of
 die [slachtoffer 8] voorgewend dat hij, verdachte, de juridische en/of financiële belangen van [slachtoffer 8] zou gaan behartigen en/of
 die [slachtoffer 8] (ondanks een of meer verzoeken) geen rekening en/of factuur heeft verstrekt en/of geen honorarium afgesproken met die [slachtoffer 8] en/of
 die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 11] voorgewend dat het noodzakelijk is om de betalingen van die [slachtoffer 9] via een zogenaamde derdenrekening te laten lopen in plaats van direct naar de rechthebbende in België over te maken, en/of
 die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 11] voorgewend dat rekeningnummer [rekeningnummer 2] (op naam van [naam 6]) een beschermde derdenrekening betreft en/of
 die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 11] voorgewend dat hij, verdachte, onmiddellijk het bedrag van (ongeveer) 104.632,60 euro zou overmaken, en/of
 die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 11] voorgewend dat afgesproken zou zijn dat het bedrag van (ongeveer) 104.632,60 euro zou worden overgemaakt aan die [slachtoffer 11] als alle deelbetalingen op bovengenoemde rekening binnen zijn, en/of
 die [slachtoffer 8] een rechtshulpvolmacht laten tekenen waarop staat vermeld dat (onder andere) mr. [naam 1] volmacht wordt verleend en waarop voorgewend wordt dat Dr [verdachte] en/of Mr [naam 1] “raadsman” en/of “raadslieden” zijn (zie onder andere pagina V061) en/of
 die [slachtoffer 9] en/of zijn vertegenwoordiger voorgewend dat hij, verdachte, werkzaam was bij (het niet bestaande kantoor) [naam verzonnen kantoor 2] Advocaten en/of
 die [slachtoffer 9] en/of de vertegenwoordiger van [slachtoffer 9] voorgewend dat het geldbedrag van 50.000 euro naar een derdenrekening van een advocaat werd overgemaakt,
waardoor [slachtoffer 8] en/of [bedrijf slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of een of meerdere (andere) perso(o)n(en) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 10 oktober 2011 te Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal opzettelijk een of meer geldbedrag(en), te weten (onder meer) een geldbedrag van (ongeveer) 26.390,60 euro, in elk geval enig geldbedrag dat geheel of ten dele toebehoorde aan (onder meer) [slachtoffer 8], althans in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welke geldbedrag(en) hij en/of zijn mededader(s) onder zich had(den) uit hoofde van zijn of haar of hun persoonlijke dienstbetrekking en/of beroep, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/ hebben toegeëigend;
Ten aanzien van zaak B:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2010 tot en met 28 februari
2011 te Amsterdam en/of Den Haag, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) een of meerdere geschrift(en), te weten onder meer:
a. een bewijs van betaling per kas van 4.000 euro ontvangen van mevr. [slachtoffer 12], gedateerd op 1 februari 2011 en/of
b. een brief op naam van Mr [naam 1] inzake [bedrijf 2]/ [bedrijf 4], gedateerd op 16 juli 2010 en gericht aan dhr. B. [slachtoffer 14] en/of
c. een bewijs van betaling van 190 euro ontvangen van mevr. [slachtoffer 12], gedateerd op 21 september 2010 en/of
d. een akte van cessie tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 3] gedateerd op 25 september 2010,
zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk
heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk en/of in strijd met de
waarheid
ad a. het bewijs van betaling voorzien van een stempel van “mr [bedrijf 5]” en/ of voorzien van een handtekening welke moest doorgaan voor de handtekening van mr [naam 1] en/of
ad b. die brief voorzien van de naam van een ander, te weten Mr [naam 1] en/of een handtekening welke moest doorgaan voor de handtekening van Mr [naam 1] en/of
ad c. het bewijs van betaling voorzien van de naam van een ander, te weten Mr [naam 1], althans een naam die moest doorgaan voor de naam Mr [naam 1] en/of een handtekening welke moest doorgaan voor de handtekening van Mr [naam 1] en/of
ad d. de akte van cessie voorzien van een of meerdere handtekening(en) welke moest(en) doorgaan voor de handtekening(en) van[slachtoffer 12] en [slachtoffer 13] en Mr [naam 1],
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
EN/OF
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2010 tot en met 30 oktober 2010 te Amsterdam en/of Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meerdere vals(e) of vervalst(e) geschriften, te weten (onder meer) een akte van cessie tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 3] gedateerd op 25 september 2010 - zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat het geschrift voorzien is van een of meerdere handtekening(en) welke moest(en) doorgaan voor de handtekening(en) van[slachtoffer 12] en [slachtoffer 13] en Mr [naam 1], terwijl die[slachtoffer 12] en [slachtoffer 13] en Mr. [naam 1] zijn/haar/hun handtekening niet onder het genoemde geschrift heeft/hebben geplaatst en bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), ter verkrijging van één of meerdere geldbedrag(en) van (onder meer) (ongeveer) 16.341,24 euro en/of 792,72 euro, die akte van cessie door een gerechtsdeurwaarder aan [bedrijf 4] heeft/hebben laten betekenen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het/zij (telkens) echt en onvervalst;
2.
Primair
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 28 februari 2011 te Den Haag en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meerdere listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (onder meer)
[slachtoffer 12] heeft bewogen tot de afgifte van een door die [slachtoffer 12] getekende akte van cessie (teneinde [bedrijf 4] en/of [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 14] en/of een of meer ander(en) te bewegen tot afgifte van een of meer geldbedragen) en/of
[slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] en/of [bedrijf 2] en/of een of meerdere (andere) perso(o)n(en) heeft bewogen tot de afgifte van een of meerdere geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) 11.735 euro en/of
 [bedrijf 4] en/of [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 14] en/of een of meerdere (andere) perso(o)n(en) heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) 16.341,24 euro
in elk geval enig(e) geldbedrag(en), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, (onder meer)
 zich voorgedaan als zijnde advocaat en/of jurist (zie onder andere pagina A297 en A303) en/of
 zich voorgedaan als zijnde mr. [naam 1] en/of
 die [slachtoffer 12] een visitekaartje (zie onder andere pagina A307) van mr. [naam 1] overhandigd als zijnde zijn, verdachtes, visitekaartje en/of
 die [slachtoffer 12] voorgewend dat hij de juridische belangen van [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] en/of [bedrijf 2] zou gaan behartigen en/of
 zich in correspondentie voorgedaan als mr. [naam 1] en/of een of meerdere fax(en) verzonden middels een faxapparaat “Kantoor mr [naam verzonnen kantoor 2]” en/of een of meerdere email(s) verzonden vanaf het e-mailadres [e-mailadres] (zie onder andere pagina A308) en/of
 die [slachtoffer 12] een of meerdere kwitantie(s) overhandigd met daarop een stempel van Mr. [naam verzonnen kantoor 1] en op die kwitantie(s) een handtekening geplaatst als zijnde de handtekening van Mr [naam 1] (zie onder andere pagina A294, A295 en A296) en/of
 die [slachtoffer 12] een kwitantie overhandigd met daarop handgeschreven Mr [naam 1] of een naam die door moest gaan voor Mr [naam 1] en op die kwitantie een handtekening geplaatst als zijnde de handtekening van Mr [naam 1] (zie onder andere pagina A298) en/of
 die [slachtoffer 12] voorgewend dat de bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van mr. [naam verzonnen kantoor 1] zijn, verdachtes, beschermde derdengeldenrekening betrof en/of
 die [slachtoffer 12] voorgewend dat een geldbedrag van (ongeveer) 1.237,50 euro (ter voldoening van een schuld aan [verzekeringsmaatschappij]) en een geldbedrag van (ongeveer) 1.237,50 euro (ter voldoening van een schuld aan een huurbedrijf) op voomoemde rekening overgemaakt diende te worden en/of
 die [slachtoffer 12] voorgewend dat aan hem, verdachte, een of meerdere geldbedrag(en) contant betaald diende te worden, te weten (onder meer): een geldbedrag van (ongeveer) 2.400 euro (ter voldoening van een schuld aan de vereniging van eigenaren [complex]) en een geldbedrag van (ongeveer) 200 euro (ter betaling van griffiekosten) en een geldbedrag van (ongeveer) 4.000 euro (ter voldoening van een schuld aan [bedrijf 6]) en een geldbedrag van (ongeveer) 2.000 euro (ter voldoening van meerdere openstaande vorderingen) en een geldbedrag van (ongeveer) 470 euro (ter betaling van griffiekosten) en een geldbedrag van 190 euro (ter betaling van griffiekosten) en/of
 die [slachtoffer 12] voorgewend dat ze een rechtshulpvolmacht ondertekende terwijl zij in werkelijkheid een akte van cessie ondertekende (zie onder andere pagina A299) en/of
 die [bedrijf 4] en/of [slachtoffer 15] en/of de heer [slachtoffer 14] een (vervalste) akte van cessie toegestuurd en/of in deze akte voorgewend dat mr [naam 1] de gevolmachtigde van [slachtoffer 12] was en/of in deze akte voorgewend dat de geldvordering op [bedrijf 4] door [slachtoffer 12] aan de [bedrijf 3] is gecedeerd en/of
 die [bedrijf 4] en/of [slachtoffer 15] en/of de heer [slachtoffer 14] voorgewend dat het bedrag van 16.341,24 euro op bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] ten name van Stichting Derdengelden mr [naam verzonnen kantoor 2] kon worden overgemaakt en/of
 die [bedrijf 4] en/of [slachtoffer 15] en/of de heer [slachtoffer 14] voorgewend dat [slachtoffer 12] toestemming had gegeven om een schikking aan te gaan voor een bedrag van 16.341,24 euro,
waardoor[slachtoffer 12] en/ of [slachtoffer 13] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 4] en/of [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 14] en/of een of meerdere (andere) perso(o)n(en) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(s);
Subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 10 oktober 2011 te Amsterdam en/of Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal opzettelijk (onder meer) een geldbedrag van (ongeveer) 11.735 euro en/of 16.341,24 euro, in elk geval enig geldbedrag dat geheel of ten dele toebehoorde aan (onder meer)[slachtoffer 12], althans in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welke geldbedrag(en) hij en/of zijn mededader(s) onder zich had(den) uit hoofde van zijn of haar of hun persoonlijke dienstbetrekking en/of beroep, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
Ten aanzien van zaak C:
Primair
hij in of omstreeks de periode van 1 september 1999 tot en met 31 december 2001 te Amstelveen en/of Spijkenisse en/of Amsterdam en/of Utrecht en/of Zaandam en/of Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meerdere listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
 [slachtoffer 16] heeft bewogen tot de afgifte van een door die [slachtoffer 16] getekende algemene volmacht d.d. 31 mei 2001, in elk geval van enig goed, (teneinde [bedrijf 7] en/of een of meer ander(en) te bewegen tot afgifte van een of meer geldbedrag(en)) en/of
 [bedrijf 7] heeft bewogen tot de afgifte van een of meerdere geldbedrag(en) van ongeveer 45.383,42 euro en/of 45.383,42 euro en/of 22.689,01 euro en/of 36.715,98 (welke uitbetaald zijn ten gunste van rekeningnummer [rekeningnummer 4]), in elk geval van enig goed,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk –zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, (onder meer)
 zich, naar die [slachtoffer 16] en/of [bedrijf 7], in persoon en/of in geschrift voorgedaan als zijnde advocaat en/of jurist en/of doctor en/of
 die [bedrijf 7] voorgewend dat de rekening [rekeningnummer 4], ten name van [naam rekening 2], een derdengeldrekening, betrof (A 460)
 die [slachtoffer 16] voorgewend dat hij, verdachte, haar boedelscheiding zou regelen en/of dat hij gelden voor [slachtoffer 16] zou gaan incasseren en/of dat hij de gelden van [slachtoffer 16] zou gaan besteden voor de aankoop van een woning op de [adres 2] te Amstelveen en/of
 die [slachtoffer 16] voorgewend dat het resterende geldbedrag (afkomstig uit de boedelscheiding) van die (ongeveer) 150.000 euro nog bij de notaris in depot stond en niet (naar haar) kon worden overgemaakt vanwege problemen met haar ex-man en/of
 die [slachtoffer 16] voorgewend dat hij, verdachte, werkzaam was als advocaat op een advocatenkantoor in Spijkenisse en/of
 die [bedrijf 7] voorgewend dat hij, verdachte, en/of [naam 3] rechthebbende is op de gelden van [slachtoffer 16] en/of die [slachtoffer 16] toestemming zou hebben gegeven om geldbedragen naar hem en/of [naam 3] over te maken en/of
 die [slachtoffer 16] voorgewend dat hij, verdachte, zonder volmacht niets voor haar kon doen en/of zij dan alles kwijt zou raken en/of dat zij hem moest vertrouwen omdat ze anders alle bezittingen zou kwijtraken en/of
 die [slachtoffer 16] voorgewend dat hij, verdachte, in onderhandeling was met haar ex-man en/of de advocaat van haar ex-man en/of dat het wel goed zou komen met het geld waar zij recht op had
waardoor [bedrijf 7] en/of [slachtoffer 16] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(s);
Subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 1 september 1999 tot en met 10 oktober 2011 te Amstelveen en/of Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal opzettelijk (onder meer) een geldbedrag van ongeveer 150.001,90 gulden, in elk geval enig geldbedrag dat geheel of ten dele toebehoorde aan (onder meer) [slachtoffer 16], althans in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welke geldbedrag(en) hij en/of zijn mededader(s) onder zich had(den) uit hoofde van zijn of haar of hun persoonlijke dienstbetrekking en/of beroep, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover in hoger beroep aan de orde – kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bespreking van de gevoerde verweren en bewijsoverwegingen

In het algemeen
Zich voordoen als jurist/ doctor/ advocaat
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich zou hebben voorgedaan als advocaat. De verdachte mocht zich jurist of juridisch adviseur noemen, nu dat geen beschermde titel is en hij met succes de juridische belangen van zijn ‘klanten’ behartigde. Tenslotte is door het openbaar ministerie onvoldoende aangetoond dat de verdachte niet gerechtigd zou zijn de titel ‘doctor’ te voeren.
Het hof overweegt als volgt.
Met de rechtbank en de raadsman stelt het hof voorop dat de aanduiding ‘jurist’ geen beschermde titel is, maar een benaming voor iemand die zich met juridische vraagstukken bezighoudt. Dat de verdachte zich aldus niet mocht voordoen, kan niet wettig en overtuigd worden bewezen, waardoor het hof de verdachte van die onderdelen van de tenlastelegging zal vrijspreken.
Dat geldt niet voor het gebruik van de doctorsgraad. Daarover heeft de verdachte telkens verklaard dat hij die titel mocht voeren en gebruiken, omdat hij die bij het London Institute for Applied Research (verder: het instituut) heeft behaald. Het hof gaat er van uit, – mede in aanmerking genomen het feit dat de eerste letters van de naam van dit instituut samen het woord “liar”, oftewel, vertaald uit het Engels naar het Nederlands, “leugenaar” vormen, dat het hier niet om een serieus te nemen onderwijsinstelling gaat. Dat dat anders zou zijn, is door de verdediging op geen enkele wijze onderbouwd. Uit hetgeen de advocaat-generaal daarover ter terechtzitting in hoger beroep nog naar voren heeft gebracht naar aanleiding van enig onderzoek op het internet, volgt voorts dat de door dit instituut “uitgereikte” certificaten een grap zijn geweest, en dat ene [betrokkene 1], kennelijk dezelfde persoon over wie de verdachte heeft verklaard dat deze hem in contact heeft gebracht met het instituut, op enig moment de beschikking heeft gekregen over een aantal van deze nepcertificaten die nog blanco waren. Het hof houdt het er daarom voor dat de verdachte via deze [betrokkene 1] aan zijn als nep te kwalificeren certificaat is gekomen. Naar het oordeel van het hof is daarom niet aannemelijk geworden dat de verdachte de graad van ‘doctor’, in welke wetenschap dan ook, heeft behaald en dat hij op grond hiervan zich als zodanig mocht presenteren. Het voorgaande is echter voor deze zaak verder niet van belang, nu het hof niet bewezen acht dat een van de aangevers zich (mede) door het onterechte gebruik van deze titel door de verdachte heeft laten brengen tot de afgifte van enig goed of het aangaan van enige verbintenis.
Voorts wordt de verdachte op een aantal plaatsen in de tenlastelegging verweten dat hij zich als advocaat heeft voorgedaan. De verdachte erkent dat hij zich bij gelegenheid “mr. [naam 1]” heeft genoemd. Hij ontkent echter dat hij zich als advocaat heeft voorgedaan. Anders dan de rechtbank heeft aangenomen is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich werkelijk actief voor advocaat heeft uitgegeven. Daarbij merkt het hof op – voor zover in deze zaak relevant – dat waar de verdachte zich “mr. [naam 1]” noemde, de echte mr. [naam 1] op dat/ die moment(en) reeds niet meer als advocaat in het register was ingeschreven, zodat ook daaruit niet kan volgen dat de verdachte zich als advocaat heeft voorgedaan.
Het gebruik van de kantoornaam “mr. F.G. [naam verzonnen kantoor 1]/[naam verzonnen kantoor 2] en/of varianten daarop
Genoegzaam is komen vast te staan dat de verdachte, ook in de periodes hier van belang, met mr. [naam 1] heeft samengewerkt of althans toestemming had om de naam “[naam verzonnen kantoor 1]” te gebruiken of de naam van [naam 1] aan te halen. Het gebruik van soortgelijke kantoornamen voor samenwerkingsverbanden is in het maatschappelijk en handelsverkeer niet ongebruikelijk en op zichzelf noch verboden, noch misleidend. Dat mr. [naam 1] zelf geen werkzaamheden binnen dat samenwerkingsverband uitvoerde, maakt dit niet anders. Het hof acht het gebruik van dergelijke kantoornamen daarom op zichzelf niet misleidend en zal de verdachte vrijspreken van die passages waarin hem daarvan een verwijt wordt gemaakt.
Betrouwbaarheid getuigen
De raadsman heeft voorts betoogd dat er in deze zaak veel valt af te dingen op de betrouwbaarheid van verschillende aangevers, dat het lang niet allemaal kwetsbare personen zijn die aanspraak op vergaande bescherming kunnen doen gelden, dat de verdachte hun juridische belangen goed heeft behartigd en dat met het gebruik van hun verklaringen tegen de verdachte terughoudendheid moet worden betracht.
Het hof verwerpt het verweer in zijn algemeenheid. Verklaringen in strafzaken dienen altijd kritisch door de rechter tegen het licht gehouden te worden. Wat er ook zij van het ethisch gehalte van het gedrag van een of meer aangevers, dit laat onverlet dat ook zij het slachtoffer kunnen worden van oplichting. Dat de verdachte in voorkomende gevallen ook een adequaat belangenbehartiger is geweest, maakt dat niet anders.
Per ten laste gelegd feit – voor zover in beroep nog aan de orde
Zaak A feit 1 primair: zaaksdossier [slachtoffer 2]
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman betoogd dat de verdachte van het hem in zaak A onder 1 primair ten laste gelegde, te weten: oplichting van [slachtoffer 2], dient te worden vrijgesproken. Wellicht is verdachte te duiden als een overbetaalde adviseur, maar dat enkele gegeven is geen indicatie voor oplichting. De verdachte heeft bewerkstelligd dat [slachtoffer 2] een bedrag van
€ 25.000,00 ontving en heeft derhalve gedaan wat schriftelijk was overeengekomen, aldus de raadsman.
Het hof gaat, in navolging van de rechtbank, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) heeft na zijn ontslag bij de Zweedse ambassade recht op een ontslagvergoeding. Hij heeft in mei 2007 [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) gevraagd die vergoeding voor hem bij zijn voormalige werkgever te innen. [betrokkene 2] heeft vervolgens [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]) opdracht gegeven om het geld te innen.
De Zweedse ambassade heeft op 22 mei 2007 € 63.529,23 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 1] [1] . Op 3 april 2008 stuurt [betrokkene 2] een e-mail aan [bedrijf 1] met het voorstel om ongeveer 55 procent aan [slachtoffer 2] uit te keren en het verschil te delen. Deze e-mail stuurt hij met de tekst ‘FYI’ (het hof begrijpt: for your information) door aan verdachte middels het adres ‘[naam verzonnen kantoor 2]’. [2] In januari 2008 heeft [slachtoffer 2] nog steeds niets van zijn geld gezien. Hij krijgt het gevoel dat er iets niet klopt en begint [betrokkene 2] te wantrouwen. In de tweede helft van mei 2008 wordt [slachtoffer 2] door verdachte opgebeld. Verdachte stelt op de hoogte te zijn van het probleem van [slachtoffer 2] en biedt aan te bemiddelen. [3] Verdachte verklaart dat hij via [betrokkene 2] met [slachtoffer 2] in contact is gekomen en dat het ging om het incasseren van achterstallige loonpenningen bij de ambassade. Vierentwintig uur na het telefoongesprek met verdachte ontvangt [slachtoffer 2] op 23 mei 2008 € 25.000,00 op zijn rekening vanaf de rekening van [bedrijf 1] onder vermelding van “iov [betrokkene 2]”. [4] Verdachte belt nogmaals en zij spreken af op 27 mei 2008 op Amsterdam Centraal Station, waar [slachtoffer 2] een
volmacht ondertekent. [5] Deze volmacht houdt in dat dhr. [verdachte] (juridisch adviseur) en mr. [naam 1] de bevoegdheid krijgen [slachtoffer 2] zowel tezamen als ieder afzonderlijk als raadsman/ gemachtigde zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen en rechtshulp te verlenen. Hun wordt ook cessie op de te innen penningen verleend. [bedrijf 1] heeft op 2 juni 2008 € 10.000,00 overgemaakt naar de rekening van [bedrijf 8] (hierna: [naam 2]) onder vermelding van “restant bedrag [slachtoffer 2]”. Op 24 juni 2008 wordt een bedrag van € 5.000,00 op dezelfde rekening gestort. [6] Deze bedragen zijn bij verdachte terechtgekomen. [7] Op 3 februari 2009 stuurt [bedrijf 1] een brief naar [slachtoffer 2], waarin hij meedeelt dat het dossier, conform de afspraken met opdrachtgever [betrokkene 2], is afgewikkeld en dat de gelden zijn voldaan. [8] In een brief met als afzender mr. [naam verzonnen kantoor 1], maar zonder handtekening, gericht aan [slachtoffer 2], wordt meegedeeld dat er een schikking is bereikt met de Zweedse ambassade voor een bedrag van € 62.029,23 euro en dat [betrokkene 2] heeft voorgesteld de helft van het netto bedrag aan [slachtoffer 2] uit te betalen. [9] [slachtoffer 2] heeft, afgezien van het op 23 mei 2008 gestorte bedrag van € 25.000,00, geen geld ontvangen.
Uit het vorenbeschrevene blijkt dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer 2] heeft benaderd en hem vervolgens heeft doen geloven dat hij, verdachte, de achterstallige loonpenningen voor [slachtoffer 2] zou incasseren. Vervolgens heeft de verdachte bewerkstelligd dat op de rekening van [slachtoffer 2] een bedrag van € 25.000,00 werd gestort, welke omstandigheid er mede toe heeft geleid dat [slachtoffer 2] een zeer verstrekkende rechtshulpvolmacht ten behoeve van de verdachte heeft ondertekend en cessie heeft verleend op de te innen penningen. Daarna heeft [slachtoffer 2], anders dan de verdachte, geen cent meer van de vordering gezien.
Anders dan de raadsman ziet het hof deze handelwijze niet als behartiging van de belangen van [slachtoffer 2] tegen betaling, maar als een vooropgezet geraffineerd plan van de verdachte om de hand te leggen op geld waarop hij geen recht had.
Het hof verwerpt het verweer.
Zaak A feit 2 primair: zaaksdossier [slachtoffer 3]
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van het hem in zaak A feit 2 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, nu objectief controleerbaar steunbewijs naast de verklaring van de aangeefster ontbreekt en tussen de in de tenlastelegging opgenomen oplichtingsmiddelen en de gestelde afgifte geen causaal verband bestaat.
Het hof gaat, in navolging van de rechtbank, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In verband met het faillissement van haar eenmanszaak [bedrijf 9] zoekt [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3]) iemand die haar kan helpen met de afwikkeling daarvan. Haar moeder geeft haar de naam van
mr. [naam 1], bereikbaar op het telefoonnummer [telefoonnummer]. Als [slachtoffer 3] dit nummer belt, zegt de man die zij aan de lijn krijgt, dat hij kantoor houdt aan de Prinsengracht in Amsterdam. Zij maken een afspraak om elkaar te ontmoeten in het Mercure hotel in Den Haag. [10] Als zij elkaar ontmoeten, zegt verdachte tegen [slachtoffer 3] dat hij [naam 1] heet. Tijdens de ontmoeting in januari 2011 antwoordt verdachte op een vraag van [slachtoffer 3] dat [verdachte] zijn kantoorgenoot is. [11] Op 19 juli (het hof begrijpt: 2010) maakt [schoonmoeder slachtoffer 3] (hierna: [schoonmoeder slachtoffer 3]) een bedrag van € 5.250,00 over naar de in paragraaf 4.3.3. bedoelde derdenrekening. [12] [schoonmoeder slachtoffer 3] is de schoonmoeder van [slachtoffer 3]. [13] Verdachte heeft daarnaast geldbedragen van € 1.680,00 contant ontvangen. [14] Dat bedrag heeft [slachtoffer 3] aan haar moeder gegeven, die het vervolgens aan een kennis, [slachtoffer 4], heeft gegeven. [slachtoffer 4] heeft het bedrag daarna aan verdachte gegeven. [15] Verdachte heeft aan [slachtoffer 3] voorgesteld om te proberen een buitengerechtelijk akkoord met
haar schuldeisers te sluiten tegen betaling van 25 tot 30% van de oorspronkelijke schuld. [slachtoffer 3] ging daarmee akkoord. In december 2010 werd aangeefster gebeld door verdachte, die haar vertelde dat alles geregeld was. Een buitengerechtelijk akkoord is niet getroffen en geen van de schuldeisers heeft ooit gerept over bemoeienis van verdachte of “[naam 1]” met betrekking tot de schulden van [slachtoffer 3]. [16]
De verdachte heeft erkend de bedragen van € 5.200,00 (het hof begrijpt: 5.250,00) en € 1.680,00 van [slachtoffer 3] te hebben ontvangen. [17] In zoverre is er dus objectief steunbewijs naast de verklaring van de aangeefster. De verdachte heeft hierover verklaard dat het daarbij om voorschotten op zijn honorarium zou gaan. Weliswaar heeft hij in dat verband nog verklaard dat hij schuldeisers heeft benaderd, vooral fiscale werkzaamheden heeft verricht en een uitvoerige correspondentie heeft gevoerd voor [slachtoffer 3], maar de stukken die hij zegt daarvan te kunnen laten zien, zijn nooit aan het hof overgelegd. Nu tevens enige vorm van facturatie van werkzaamheden ontbreekt, hecht het hof geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat het hier voorschotten op honorarium zou betreffen, maar houdt het hof het ervoor dat de bedragen, zoals aangeefster heeft verklaard, door of namens haar zijn betaald omdat haar was voorgespiegeld dat daarmee haar schuldeisers zouden worden betaald. Op grond hiervan komt het hof tot een bewezenverklaring van het in deze primair aan de verdachte ten laste gelegde, als hierna gepreciseerd.
Het hof verwerpt de verweren.
Zaak A feit 3 zaaksdossier [slachtoffer 1]
het eerste cumulatief/alternatief primair en het tweede cumulatief/alternatief primair ten laste gelegde:
Het hof zal de verdachte voor het in zaak A als eerste en als tweede cumulatief/alternatief primair ten laste gelegde vrijspreken, nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte door enig oplichtingsmiddel de daarin genoemde personen heeft bewogen tot afgifte van de in de tenlastelegging genoemde zaken of het aangaan van een schuldbekentenis.
Zaak A feit 3 zaaksdossier [slachtoffer 1]
het eerste cumulatief/alternatief subsidiair ten laste gelegde:
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] van 21 oktober 2010 blijkt dat hij de verdachte in december 1999 heeft ontmoet. [slachtoffer 1] heeft de verdachte ingeschakeld om vorderingen die hij op [debiteur 1], [debiteur 2] en [debiteur 3] Management Beheer BV had te innen. De verdachte heeft [slachtoffer 1] zijn vorderingen aan hem, op naam van het bedrijf [naam 3], laten cederen, teneinde beslaglegging door schuldeisers te voorkomen. Zij spreken af dat de verdachte de door hem gemaakte uren aan [slachtoffer 1] in rekening zal brengen en dat [slachtoffer 1] dat contant betaalt. Per brief van 3 augustus 2000 heeft de verdachte aan [slachtoffer 1] een eindafrekening van fl 86.393,00 gestuurd, waarvan reeds fl 80.000,00 was voldaan. De overige fl 6.393,00 was het bedrag dat [slachtoffer 1] voor de retrocessie van 15 augustus 2001 aan de verdachte moest voldoen. Bij de retrocessie werden de vorderingen op [debiteur 1], [debiteur 2] en [debiteur 3] door [naam 3] weer overgedragen aan [slachtoffer 1]. Daartoe wordt een akte houdende retrocessie opgesteld. [naam 3] heeft dan op voornoemde vorderingen de volgende bedragen geïnd: [debiteur 1]: fl 10.000,00, [debiteur 2]: fl 15.000,00 en [debiteur 3]: fl 15.000,00 en onder zich gehouden. [slachtoffer 1] heeft die geldbedragen nooit meer teruggezien.
Naar het oordeel van het hof kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte het geldbedrag van fl 86.393,00 heeft verduisterd. Dat de verdachte ten behoeve van de inning van voornoemde vorderingen werkzaamheden voor [slachtoffer 1] heeft verricht, staat – mede gelet op de verklaring van [slachtoffer 1] – vast. Tevens blijkt uit de stukken in het dossier dat [slachtoffer 1] aan de verdachte reeds als honorarium fl 80.000,00 had voldaan en het overige ten behoeve van de retrocessie moest voldoen. Gelet op deze op zichzelf niet door [slachtoffer 1] betwiste titels, kan niet worden bewezen dat de verdachte zich dit geldbedrag wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Dit geldt niet voor de door [naam 3] op de vorderingen op [debiteur 1], [debiteur 2] en [debiteur 3] geïnde bedragen van in totaal fl 40.000,00 (oftewel: € 22.441,17). Hierbij blijkt niet van enige onderliggende betalingstitel. [slachtoffer 1] en de verdachte zijn alleen overeengekomen dat de desbetreffende vorderingen zolang bij de verdachte, bij wege van [naam 3], zouden worden gestald ter voorkoming van beslaglegging daarop en op een later tijdstip weer zouden worden “teruggecedeerd”, hetgeen ook is gebeurd. Dat de verdachte desalniettemin gerechtigd was de in de tussentijd geïnde bedragen onder zich te houden en zich toe te eigenen ten titel van – nog meer – honorarium is niet aannemelijk geworden. Er is ter zake geen factuur voorhanden, en evenmin valt het bestaan van een dergelijke extra vordering af te leiden uit de geheel door [slachtoffer 1] voldane hiervoor genoemde eindafrekening. Het hof acht daarom de ten laste gelegde verduistering ten aanzien van dit bedrag bewezen.
Zaak A feit 3: zaaksdossier [slachtoffer 1]
het tweede cumulatief/alternatief subsidiair ten laste gelegde:
Anders dan de rechtbank zal het hof de verdachte van het in zaak A onder 3 als tweede cumulatief/alternatief subsidiair ten laste gelegde vrijspreken, nu op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat het bedrag van fl. 9.453,85 in de macht van de verdachte is gekomen.
Zaak A feit 4 primair: zaaksdossier [achternaam slachtoffer 6 & 7]
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van het hem in zaak A feit 4 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, nu tussen de opgenomen oplichtingsmiddelen en de gestelde afgifte geen causaal verband bestaat, niet de aangever(s), maar een rechtspersoon aan de verdachte de in de tenlastelegging genoemde bedragen heeft betaald, en de verdachte – als juridisch adviseur .–- ten titel van honorarium aanspraak mocht maken op de in de tenlastelegging opgenomen bedragen.
Het hof gaat, in navolging van de rechtbank, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[slachtoffer 6] (hierna: [slachtoffer 6]) en zijn vrouw [slachtoffer 7] (hierna: [slachtoffer 7]) worden in een lopende rechtszaak geconfronteerd met het overlijden van hun advocaat en zijn daarom op zoek naar een nieuwe advocaat. Zij komen in contact met de verdachte en dragen hun dossier aan hem over in het Airport hotel Rotterdam. [18] Vervolgens deelt de verdachte [slachtoffer 6] mee dat de wederpartij van de Straijers,[naam 5] (hierna: [naam 5]), beslag dreigt te leggen op hun bezittingen, welke beslaglegging voorkomen kan worden door een borgsom van € 50.000,00 te storten. Omdat zij slechts € 25.000,00 kunnen vrijmaken, neemt de verdachte daarmee genoegen. [slachtoffer 6] maakt op 8 augustus 2006 het geld over naar een rekening op naam van [beheersvennootschap verdachte] (hierna: [beheersvennootschap verdachte]) [19] , in de veronderstelling dat dit de derdenrekening van de verdachte is. [20] [beheersvennootschap verdachte] is een beheersvennootschap van de verdachte. [21] [naam 5] heeft verklaard nooit beslag te hebben willen leggen op de vermogensbestanddelen van [slachtoffer 6]. [22]
Na herhaald verzoek ontvangt [slachtoffer 6] op 21 februari 2007 een ontvangstbevestiging voor de borgstelling. [23] De tekst van deze brief luidt als volgt: ‘voor de goede orde bevestig ik de (deel)betaling van een bedrag ad € 25.000,- d.d. 8 augustus 2006 in verband met het secureren van gemeld bedrag verband houdende met de procedure bij de Ondernemingskamer Gerechtshof Amsterdam in opgemelde zaak’. [24] In een brief van de verdachte aan de boekhouder van [slachtoffer 6] spreekt de verdachte over een ‘bevestiging van (deel)betaling ten gunste van Postbanknummer [postbanknummer] in verband met de zekerheidstelling m.b.t. de procedure tegen [naam 5]’. [25] Uit de uitspraak van de Ondernemingskamer in 2008 blijkt dat partijen geen aanspraak maken op kosten tegenover elkaar. [slachtoffer 6] en zijn vrouw hebben daarom recht op teruggave van hun borg, maar die is nooit aan hen teruggestort. [26]
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien met de overige gebezigde bewijsmiddelen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de oplichting van de heer en mevrouw [achternaam slachtoffer 6 & 7]. Dat een derde – een rechtspersoon – namens [slachtoffer 6] de in de tenlastelegging genoemde bedragen heeft betaald doet hieraan niet af.
Zaak A feit 5 primair en subsidiair: zaaksdossier [slachtoffer 8]
koopt een Belgische besloten vennootschap voor een bedrag van € 300.000,00. Hij moet daarvoor een aanbetaling van in totaal € 104.632,00 doen. Een deel van dat bedrag heeft hij al van geldschieters ontvangen. Hij zoekt iemand die hem kan helpen met het opstellen van een overeenkomst om zo de rest van het benodigde geld bij elkaar te krijgen. Zo komt hij in contact met de verdachte. De verdachte stelt voor om de betalingen via een derdenrekening te laten lopen. [slachtoffer 8] stemt daarmee in. Door of namens [slachtoffer 8] wordt een bedrag van in totaal € 104.632,60 op een rekening waar de verdachte toegang toe heeft overgemaakt. Dit geld wordt door de verdachte doorgestort ten behoeve van [slachtoffer 8], met uitzondering van een bedrag van € 26.399,60.
De verdachte heeft daarvoor de verklaring gegeven dat het bedrag van € 26.399,60 het honorarium voor zijn werkzaamheden was. Het hof overweegt dat tegenover die verklaring van de verdachte alleen de verklaring van [slachtoffer 8] staat, die stelt dat de verdachte op dat bedrag geen recht had.. Vooropgesteld moet worden dat uit het dossier blijkt dat de verdachte voor [slachtoffer 8] werkzaamheden heeft verricht en dat daarover geen achteraf verifieerbare afspraken zijn gemaakt en evenmin kan worden vastgesteld of, en zo ja welk, geldbedrag als honorarium daarvoor was overeengekomen. Zonder deze gegevens en nu overigens alleen de verklaring van [slachtoffer 8] tegenover die van de verdachte als bewijs overblijft, is er onvoldoende bewijs voor het ten laste gelegde. Het hof constateert niet meer dan een civielrechtelijk geschil over de betaling voor door verdachte verleende diensten. Derhalve zal het hof de verdachte van het hem in zaak A onder 5 primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
Zaak B feit 1: zaaksdossier [slachtoffer 12]
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van het hem in zaak B als feit 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Aangeefster [slachtoffer 12] wist dat zij met [verdachte] van doen had, de verdachte heeft telkens zijn eigen handtekening gezet en daar waar hij zijn handtekening onder een stuk met de kantoornaam van mr. [naam 1] zette, had de verdachte van mr. [naam 1] toestemming daaronder zijn handtekening te zetten. Mogelijk is de verdachte bij stuk ‘b’ in de tenlastelegging vergeten naast zijn handtekening bij de naam van het kantoor de afkortingen ‘i.o.’ of ‘p.o.’ te gebruiken.
Het voorzien van een bewijs van betaling (ad a. in de tenlastelegging) van een stempel “mr [bedrijf 5]” acht het hof geen vervalsing of valselijk opmaken van dat bewijs van betaling, gelet op wat het hof hiervoor op het punt van het gebruikmaken van een kantoornaam heeft overwogen en beslist. In zoverre zal de verdachte van het hem ten laste gelegde worden vrijgesproken.
In de brief (als aangeduid ad b in de tenlastelegging) [27] staat aan het slot ‘Mr.[naam 1]’ met daarbij de handtekening van de verdachte. Het betalingsbewijs (ad c in de tenlastelegging) [28] is ondertekend met ‘mr [naam 1]’ en een onleesbare toevoeging. Ook op dit document staat de handtekening van de verdachte. Op geen van beide documenten is de naam van verdachte vermeld of is vermeld dat er in opdracht (‘i.o.’) of per order (‘p.o.’) is getekend. Het hof is daarom van oordeel dat de verdachte het heeft willen laten voorkomen dat beide documenten waren getekend door mr. [naam 1], en derhalve zijn eigen handtekening voor die van mr. [naam 1] heeft willen laten doorgaan. Daarmee is de valsheid van deze documenten gegeven. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman op dit punt, nu diens stelling dat de verdachte mogelijk is vergeten ‘i.o.’ (in opdracht) of p.o. (per order) bij zijn handtekening te vermelden geen steun vindt in de verklaringen van de verdachte zelf.
In de akte van cessie (ad d in de tenlastelegging) [29] staat bij de tekst ‘cessionaris voornoemd’ de handtekening van de verdachte, zoals de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft erkend. [30]
Mr. [naam 1] is echter degene die in de akte als gevolmachtigde cessionaris is vermeld. Verdachte heeft dit stuk valselijk opgemaakt door zelf een handtekening te zetten op de plaats waar [naam 1] had moeten tekenen. Door voornoemde handelwijze heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte.
Ook het tweede deel van feit 1 – het gebruik maken van voornoemde akte van cessie – kan
worden bewezen. Verdachte heeft de akte van cessie laten betekenen aan [bedrijf 4] [31] en verdachte heeft op grond van zijn bevoegdheid die uit deze akte van cessie voort zou vloeien een schikking met dat bedrijf getroffen.
Zaak B feit 2 primair en subsidiair: zaaksdossier [slachtoffer 12]
Ten aanzien van het in zaak B onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde zal het hof de verdachte vrijspreken, nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte door enig oplichtingsmiddel de in de tenlastelegging van dit feit genoemde personen heeft bewogen tot afgifte van geldbedragen of een akte van cessie. Dat aangeefster [slachtoffer 12] in de onjuiste veronderstelling verkeerde met mr. [naam 1] van doen te hebben en aan hem volgens afspraak geldbedragen heeft overgemaakt, maakt dat oordeel niet anders. Het subsidiair ten laste gelegde kan naar het oordeel van het hof aan de hand van de stukken in het dossier enkel worden gekwalificeerd als een civielrechtelijk geschil over betaling voor door verdachte verleende diensten. Derhalve zal het hof de verdachte van het hem in zaak B onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
Zaak C feit 1 primair en subsidiair: zaaksdossier [slachtoffer 16]
Het hof overweegt dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 16] ten aanzien van het in zaak C feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde lijnrecht tegenover die van de verdachte staan. Geen van beide versies is als op het eerste gezicht zonder meer volstrekt onaannemelijk van de hand te wijzen. Nu de overige feiten en omstandigheden in dit zaaksdossier – waaruit slechts met zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte namens [slachtoffer 16] betalingen heeft verricht – over de vraag wie van beiden gelijk heeft evenmin uitsluitsel geven en het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige, zal het hof de verdachte van het hem in zaak C ten laste gelegde vrijspreken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 primair, 2 primair, 3 subsidiair en 4 primair en in zaak B onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Ten aanzien van zaak A:
1.
Primair
hij in de periode van 1 mei 2008 tot en met 31 september 2009 te Amsterdam en Den Haag met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van een door die [slachtoffer 2] getekende rechtshulpvolmacht, teneinde [bedrijf 1] te bewegen tot afgifte van geldbedragen hebbende verdachte en met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid,
 die [slachtoffer 2] voorgewend dat hij, verdachte, de juridische belangen van [slachtoffer 2] zou gaan behartigen en dat hij gelden voor [slachtoffer 2] zou gaan incasseren en
 het vertrouwen van die [slachtoffer 2] gewonnen door 25.000 euro op de rekening van die [slachtoffer 2] over te laten maken en
 die [slachtoffer 2] een rechtshulpvolmacht laten tekenen
 die [slachtoffer 2] voorgewend dat hij die rechtshulpvolmacht diende te tekenen zodat het restant van de 63.000 euro geïncasseerd kon worden,
waardoor [slachtoffer 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
Primair
hij in de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 januari 2011 te Den Haag, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid,
 die [slachtoffer 3] voorgewend dat hij, verdachte, een kantoor had op de Prinsengracht te Amsterdam en
 zich voorgedaan als mr. [naam 1] en
 die [slachtoffer 3] voorgewend dat hij de juridische belangen van [slachtoffer 3] zou gaan behartigen en dat hij er voor zou zorgen dat het faillissement van die [slachtoffer 3] zou worden beëindigd en
 die [slachtoffer 3] voorgewend dat hij een buitengerechtelijk akkoord met schuldeisers van die [slachtoffer 3] zou treffen waardoor het faillissement van die [slachtoffer 3] zou worden beëindigd en
 die [slachtoffer 3] voorgewend dat de bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 1] een derdengeldenrekening betrof en
 die [slachtoffer 3] voorgewend dat een geldbedrag van 5.250 euro op voomoemde bankrekening gestort diende te worden en
 die [slachtoffer 3] voorgewend dat zij hem, verdachte, een geldbedrag van 1.680 euro contant diende te betalen,
waardoor [slachtoffer 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgiftes;
3.
Eerste cumulatief/alternatief subsidiair ten laste gelegde:
hij in de periode van 1 december 1999 tot en met 10 oktober 2011 te Amsterdam en/ of Den Haag, opzettelijk een geldbedrag van 40.000 gulden dat toebehoorde aan [slachtoffer 1], welk geldbedrag hij onder zich had uit hoofde van zijn beroep, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4.
Primair
hij in de periode van 1 juni 2006 tot en met 31 augustus 2006 in Nederland met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, de heer [slachtoffer 6] en mevrouw [slachtoffer 7] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 25.000 euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
 die heer en mevrouw [achternaam slachtoffer 6 & 7] voorgewend dat de tegenpartij, de heer [naam 5], beslag wilde leggen op hun bezittingen en
 die heer en mevrouw [achternaam slachtoffer 6 & 7] voorgewend dat zij ter voorkoming van dat beslag een borg dienden te stellen van 50.000 euro en
 die heer en mevrouw [achternaam slachtoffer 6 & 7] voorgewend dat de overboeking van de borg (een bedrag van 25.000 euro) naar een zogenaamde beschermde derdenrekening plaatsvond,
waardoor de heer [slachtoffer 6] en mevrouw [slachtoffer 7] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Ten aanzien van zaak B:
1.
hij in de periode van 1 juli 2010 tot en met 28 februari 2011 te Amsterdam meermalen een geschrift, te weten:
b. een brief op naam van Mr [naam 1] inzake [bedrijf 2]/ [bedrijf 4], gedateerd op 16 juli 2010 en gericht aan dhr. B. [slachtoffer 14] en
c. een bewijs van betaling van 190 euro ontvangen van mevr. [slachtoffer 12], gedateerd op 21 september 2010 en
d. een akte van cessie tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 3], gedateerd op 25 september 2010,
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk en in strijd met de waarheid
ad b. die brief voorzien van de naam van een ander, te weten Mr [naam 1], en een handtekening welke moest doorgaan voor de handtekening van Mr [naam 1] en
ad c. het bewijs van betaling voorzien van de naam van een ander, te weten Mr [naam 1], en een handtekening welke moest doorgaan voor de handtekening van Mr [naam 1] en
ad d. de akte van cessie voorzien van een handtekening welke moest doorgaan voor de handtekening van Mr [naam 1],
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken
en
in de periode van 1 september 2010 tot en met 30 oktober 2010 te Amsterdam en/of Den Haag, in elk geval in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals geschrift, te weten een akte van cessie tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 3], gedateerd op 25 september 2010, – zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – bestaande die valsheid hierin dat het geschrift voorzien is van een handtekening welke moest doorgaan voor de handtekening van Mr [naam 1], terwijl die Mr. [naam 1] zijn handtekening niet onder het genoemde geschrift heeft geplaatst en bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, ter verkrijging van een geldbedrag van 16.341,25 euro, die akte van cessie door een gerechtsdeurwaarder aan [bedrijf 4] heeft laten betekenen, terwijl hij wist dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst.
Hetgeen in zaak A onder 1 primair, 2 primair, 3 eerste cumulatief/alternatief subsidiair en 4 primair en in zaak B onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en op hetgeen in de bewijsoverwegingen is opgenomen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 primair, 2 primair, 3 eerste cumulatief/alternatief subsidiair en 4 primair en in zaak B onder 1 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 primair, 2 primair, 4 primair bewezen verklaarde levert op:
oplichting, meermalen gepleegd.
Het in zaak A onder 3 eerste cumulatief/alternatief subsidiair bewezen verklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft.
Het in zaak B onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 1 primair, 2 primair, 3 eerste cumulatief/alternatief subsidiair en 4 primair en in zaak B onder 1 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf .

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in zaak A feit 1 primair, 2 primair, 3 eerste cumulatief/ alternatief primair, feit 3 tweede cumulatief/ alternatief subsidiair, 4 primair, 5 primair, zaak B feit 1 eerste en tweede cumulatief/ alternatief, feit 2 en zaak C primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het zaak A feit 1 primair, 2 primair, 3 eerste cumulatief/alternatief primair, feit 3 tweede cumulatief/alternatief subsidiair, 4 primair, 5 primair, zaak B feit 1 eerste en tweede cumulatief/ alternatief, feit 2 primair en zaak C primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan oplichting. Met zijn leugens en listigheden heeft de verdachte misbruik gemaakt van het door de desbetreffende personen in hem gestelde vertrouwen met als kennelijk doel eigen financieel gewin. Hij heeft zijn slachtoffers, die zich vaak al in een benarde financiële situatie bevonden, in plaats van de in het vooruitzicht gestelde hulp te verlenen, forse geldbedragen afhandig gemaakt. Door de handelwijze van de verdachte zijn meerdere slachtoffers derhalve financieel gedupeerd.
Tevens heeft de verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door een brief, een betalingsbewijs en een akte van cessie te voorzien van de naam en titel van een ander en daarbij zijn handtekening te zetten welke moest doorgaan voor de handtekening van die ander. Bovendien heeft hij gebruik gemaakt van een vals geschrift. Hij heeft hiermee het vertrouwen dat in de juistheid van dergelijke geschriften moet kunnen worden gesteld ernstig geschaad.
Ten slotte heeft de verdachte als ‘juridisch adviseur’ een groot geldbedrag dat niet voor hem was bestemd verduisterd. Hiermee heeft hij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer en daarnaast op het vertrouwen dat het slachtoffer aan hem in die functie behoort te kunnen stellen.
De verdachte heeft zich in de hier bewezenverklaarde feiten een malafide dienstverlener betoond, die zonder scrupules zijn kennis en ervaring op het gebied van juridische dienstverlening heeft ingezet om mensen geld afhandig te maken waar hij de mogelijkheid daartoe zag. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft het hof rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 Sr. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 april 2014, waaruit blijkt dat de verdachte zich eerder aan soortgelijke strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Het hof constateert dat deze eerdere veroordelingen de verdachte er kennelijk niet van hebben weerhouden de hier aan de orde zijnde feiten te plegen .
De ernst en de hoeveelheid van de bewezenverklaarde feiten en de recidive van de verdachte maken dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Deze straf zal van kortere duur zijn dan die door de rechtbank is opgelegd, nu de verdachte van sommige door de rechtbank wel bewezen geachte feiten door het hof zal worden vrijgesproken.
Het hof stelt ten slotte vast dat de periode die is verstreken tussen het door de rechtbank gewezen vonnis en de uiteindelijke beslissing van dit hof 2 jaar en 2 maanden bedraagt. De overschrijding van de redelijke termijn in deze instantie bedraagt derhalve 2 maanden. Overige overschrijdingen van de redelijke termijn heeft het hof niet geconstateerd. Bij de beoordeling van de vraag welk gevolg aan de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn moet worden verbonden houdt het hof rekening met de ingewikkeldheid en de omvang van de zaak en de invloed van de verdediging op het procesverloop. Het hof is van oordeel dat aan de termijnoverschrijding, gelet op al het vooroverwogene, geen gevolg in de zin van strafvermindering behoeft te worden verbonden.
Het hof acht, alles afwegende, een straf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.702,89, bestaande uit een hoofdsom van € 15.000,00, gefixeerde wettelijke rente tot een bedrag van € 1.000,00 en kosten rechtsbijstand ten bedrage van € 1.702,89. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep in haar geheel toegewezen.. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep voor het door de rechtbank toegewezen bedrag gevoegd.
Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het vonnis in eerste aanleg.
De verdachte heeft de vordering betwist, en tevens de door de benadeelde partij gestelde gemaakte kosten van rechtsbijstand, nu gesteld noch gebleken is dat deze door [slachtoffer 2] ook daadwerkelijk zijn betaald.
Gelet hierop ligt de vordering van de benadeelde partij niet zonder meer voor toewijzing gereed. Verder procederen dan wel nader onderzoek acht het hof een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, uiteindelijk gesteld door de curator op een bedrag van € 19.345,00 aan materiële schade en € 5.000,00 bij wijze van voorschot op immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.770,00 aan materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft derhalve in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering als door de rechtbank gedaan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 2 primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 142.543,89, bestaande uit een hoofdsom van € 135.273,37, gefixeerde wettelijke rente ad € 5.000,00 en kosten van rechtsbijstand ter hoogte van € 2.270,52. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 22.441,17, te vermeerderen met de gestelde gefixeerde wettelijke rente en de gestelde advocaatkosten. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep daarom te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering als door de rechtbank gedaan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 3 eerste cumulatief/alternatief subsidiair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van ƒ 40.000,00 (= € 18.151,00). Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dit geldt ook voor de gefixeerde rente en de advocaatkosten, aangezien onduidelijk is welk deel daarvan betrekking heeft op/is gemaakt in verband met dat deel van de vordering dat voor toewijzing in dit strafgeding in aanmerking komt. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 34.520,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering als door de rechtbank is gedaan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 4 primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 25.000,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 26.390,60. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Nu de verdachte van het in zaak A onder 5 primair en subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, zal het hof de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 17]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 190.336,49. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Nu de verdachte van het in zaak A onder 6 primair en subsidiair ten laste gelegde in eerste aanleg is vrijgesproken en dit feit in hoger beroep daarom niet aan de orde is, kan de benadeelde partij in die vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij[slachtoffer 12]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 100.013,29. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 23.476,25. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep voor het door de rechtbank toegewezen bedrag gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Nu de vordering betrekking heeft op het in zaak B onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde en de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken, zal het hof de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 16]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 159.613,01. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Nu verdachte van het in zaak C primair en subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, zal het hof de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 18]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 453.780,22. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Evenals de rechtbank constateert het hof dat de vordering geen grondslag vindt in de feiten die in deze strafzaak bewezen zijn verklaard. Nu het rechtstreekse verband tussen de bewezen verklaarde feiten en de gevorderde schade ontbreekt, verklaart het hof voornoemde benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 19]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 27.775,34. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Evenals de rechtbank constateert het hof dat de vordering geen grondslag vindt in feiten die in deze strafzaak bewezen zijn verklaard. Nu het rechtstreekse verband tussen de bewezen verklaarde feiten en de gevorderde schade ontbreekt, verklaart het hof voornoemde benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 225, 322 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 6 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 3, eerste en tweede cumulatief/alternatief primair en tweede cumulatief/alternatief subsidiair, 5 primair, 5 subsidiair, en in zaak B onder 2 primair en 2 subsidiair en in zaak C primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 primair, 2 primair, 3 eerste cumulatief/alternatief subsidiair en 4 primair en in zaak B onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1 primair, 2 primair, 3 eerste cumulatief/alternatief subsidiair en 4 primair en in zaak B onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder .2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 6.930,00 (zesduizend negenhonderddertig euro) ter zake van materiële schade(€ 5.250,00 en € 1.680,00) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 3], een bedrag te betalen van
€ 6.930,00 (zesduizend negenhonderddertig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 69 (negenenzestig)
dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 3 eerste cumulatief/alternatief subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 18.151,00 (achttienduizend honderdeenenvijftig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 1], een bedrag te betalen van
€ 18.151,00 (achttienduizend honderdeenenvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
125 (honderdvijfentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 6] ter zake van het onder 4 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2006 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 6], een bedrag te betalen van
€ 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
160 (honderdzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2006 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8]

Verklaart [slachtoffer 8] in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Verklaart [slachtoffer 2] in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij[slachtoffer 12]

Verklaart[slachtoffer 12] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 17]

Verklaart [slachtoffer 17] in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 18]

Verklaart [slachtoffer 18] in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 16]

Verklaart [slachtoffer 16] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 19]

Verklaart [slachtoffer 19] in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. J.L. Bruinsma en mr. T. Blom, in tegenwoordigheid van
mr. R. van Leusden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 juni 2014.
Mr. T. Blom is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.[...]
2.[...]
3.[...]
4.[...]
5.[...]
6.[...]
7.[...]
8.[...]
9.[...]
10.[...]
11.[...]
12.[...]
13.[...]
14.[...]
15.[...]
16.[...]
17.[...]
18.[...]
19.[...]
20.[...]
21.[...]
22.[...]
23.[...]
24.[...]
25.[...]
26.[...]
27.[...]
28.[...]
29.[...]
30.[...]
31.[...]