ECLI:NL:GHAMS:2014:2326

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2014
Publicatiedatum
19 juni 2014
Zaaknummer
200.130.946-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijds cassatieberoep in civiele procedure tussen Gemeente Amsterdam en twee besloten vennootschappen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, betreft het een hoger beroep van de Gemeente Amsterdam (Stadsdeel Nieuw-West) tegen twee besloten vennootschappen. Het hof had eerder op 15 april 2014 een tussenarrest gewezen en de Gemeente verzocht om een reactie op het verzoek van de geïntimeerden om tussentijds cassatieberoep open te stellen. De geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. J.N.T. van der Linden, stelden dat er aanleiding was om van het uitgangspunt van artikel 401a lid 2 Rv af te wijken, dat bepaalt dat cassatieberoep tegen tussenuitspraken pas kan worden ingesteld tegelijk met dat van de einduitspraak, tenzij de rechter anders bepaalt. De Gemeente, vertegenwoordigd door mr. A.C. Beijering-Beck, verzocht het hof om het verzoek van de geïntimeerden af te wijzen.

Het hof oordeelde dat er onvoldoende aanleiding was om het verzoek van de geïntimeerden te honoreren. De proces-economie zou niet gediend zijn bij het openstellen van cassatieberoep tegen het tussenarrest, vooral omdat de hoofdzaak al was afgeconcludeerd. Het hof besloot het verzoek van de geïntimeerden af te wijzen en verwees de hoofdzaak naar de rol voor dagbepaling pleidooi op 1 juli 2014. Het arrest werd openbaar uitgesproken op 17 juni 2014 door de meervoudige burgerlijke kamer van het hof.

Uitspraak

arrest
__________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.130.946/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/479858/HA ZA 11-135
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 juni 2014
inzake
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE AMSTERDAM (STADSDEEL NIEUW-WEST),
zetelend te Amsterdam,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. A.C. Beijering-Beck te Amsterdam,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde sub 1],
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde sub 2],
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat: mr. J.N.T. van der Linden te Amsterdam.
Appellante wordt hierna weer de Gemeente genoemd. Geïntimeerden worden hierna weer gezamenlijk [geïntimeerden] genoemd en ieder afzonderlijk [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2].

1.Het geding in hoger beroep

Op 15 april 2014 heeft het hof in deze zaak een tussenarrest gewezen, waarnaar het hof verwijst.
Bij akte hebben [geïntimeerden] het hof verzocht op de voet van artikel 401a lid 2 Rv te bepalen dat tegen voornoemd tussenarrest onmiddellijk cassatieberoep kan worden ingesteld.
De Gemeente heeft bij antwoordakte verzocht het verzoek van [geïntimeerden] af te wijzen.

2.Beoordeling

2.1
Uitgangspunt is dat, op grond van artikel 401a lid 2 Rv, van andere tussenuitspraken dan provisionele uitspraken pas cassatieberoep kan worden ingesteld tegelijk met dat van de einduitspraak, tenzij de rechter anders bepaalt.
2.2
In hetgeen [geïntimeerden] ter onderbouwing van hun verzoek hebben aangevoerd ziet het hof onvoldoende aanleiding om, in afwijking van voornoemd uitgangspunt, cassatieberoep open te stellen van het tussenarrest van 15 april 2014. De proces-economie is daarmee niet gediend. Het hof neemt hierbij mede in aanmerking dat de hoofdzaak reeds is afgeconcludeerd. Het verzoek van [geïntimeerden] zal derhalve worden afgewezen.
2.3
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor dagbepaling pleidooi.

3.Beslissing

Het hof:
wijst het verzoek af;
verwijst de zaak naar de rol van 1 juli 2014 voor dagbepaling pleidooi;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, R.H. de Bock en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2014.