ECLI:NL:GHAMS:2014:2326
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussentijds cassatieberoep in civiele procedure tussen Gemeente Amsterdam en twee besloten vennootschappen
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, betreft het een hoger beroep van de Gemeente Amsterdam (Stadsdeel Nieuw-West) tegen twee besloten vennootschappen. Het hof had eerder op 15 april 2014 een tussenarrest gewezen en de Gemeente verzocht om een reactie op het verzoek van de geïntimeerden om tussentijds cassatieberoep open te stellen. De geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. J.N.T. van der Linden, stelden dat er aanleiding was om van het uitgangspunt van artikel 401a lid 2 Rv af te wijken, dat bepaalt dat cassatieberoep tegen tussenuitspraken pas kan worden ingesteld tegelijk met dat van de einduitspraak, tenzij de rechter anders bepaalt. De Gemeente, vertegenwoordigd door mr. A.C. Beijering-Beck, verzocht het hof om het verzoek van de geïntimeerden af te wijzen.
Het hof oordeelde dat er onvoldoende aanleiding was om het verzoek van de geïntimeerden te honoreren. De proces-economie zou niet gediend zijn bij het openstellen van cassatieberoep tegen het tussenarrest, vooral omdat de hoofdzaak al was afgeconcludeerd. Het hof besloot het verzoek van de geïntimeerden af te wijzen en verwees de hoofdzaak naar de rol voor dagbepaling pleidooi op 1 juli 2014. Het arrest werd openbaar uitgesproken op 17 juni 2014 door de meervoudige burgerlijke kamer van het hof.