Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
Zekerheid
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een douaneschuld die is ontstaan door de onttrekking van goederen aan het douanetoezicht in een vrije zone controle type II. De belanghebbende, [A] B.V., werd als schuldenaar aangemerkt na een uitnodiging tot betaling van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane. De inspecteur had eerder een uitnodiging tot betaling (UTB) uitgegeven voor een bedrag van € 35.777,88 aan douanerechten en € 63.446,13 aan omzetbelasting. Na bezwaar werd de UTB verminderd, maar de rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. Het hoger beroep werd ingediend op 25 oktober 2012, en de zitting vond plaats op 8 oktober 2013.
De rechtbank had vastgesteld dat de goederen op 22 januari 2011 zonder toestemming van de douane naar Frankrijk waren vervoerd, wat leidde tot de conclusie dat de goederen aan het douanetoezicht waren onttrokken. Het Hof bevestigde deze bevindingen en oordeelde dat de douaneschuld was ontstaan op grond van artikel 203 van het Communautair douanewetboek (CDW). De belanghebbende had niet aangetoond dat de douane de goederen had vrijgegeven voordat ze werden vervoerd, en de rechtbank oordeelde dat de inspecteur bevoegd was om de douaneschuld te innen.
Het Hof oordeelde verder dat de stelling van de belanghebbende dat de verschuldigde bedragen moesten worden berekend aan de hand van de Franse douanewaarde niet kon slagen, aangezien de inspecteur de douaneschuld correct had vastgesteld. De rechtbank had ook de argumenten van de belanghebbende over het vertrouwensbeginsel en de dubbele belastingheffing verworpen. Uiteindelijk bevestigde het Hof de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.