ECLI:NL:GHAMS:2014:2188

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2014
Publicatiedatum
12 juni 2014
Zaaknummer
23-005605-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanmerkelijk onvoorzichtig verkeersgedrag met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1948, was betrokken bij een verkeersongeval op 17 april 2011 te Weesp, waarbij een motorrijder zwaar lichamelijk letsel opliep. De verdachte had zich als bestuurder van een personenauto aanmerkelijk onvoorzichtig gedragen door een verboden keermanoeuvre uit te voeren op de Gooilandseweg, wat leidde tot de aanrijding met de motorrijder. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte onvoldoende had geverifieerd of hij de keermanoeuvre veilig kon uitvoeren, terwijl er verkeer in de nabijheid was. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, maar het hof heeft de strafmaat heroverwogen en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden. Het hof heeft de ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder deze is begaan in aanmerking genomen, evenals het feit dat de verdachte de schuld van het ongeval grotendeels bij de motorrijder legde. De uitspraak is gedaan in het kader van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, dat verwijst naar schuld in het verkeer.

Uitspraak

Parketnummer: 23-005605-12
Datum uitspraak: 21 maart 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2012 in de strafzaak onder parketnummer 13-757007-12 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 maart 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 17 april 2011 te Weesp, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Gooilandseweg zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken scheenbeen en/of kuitbeen, werd toegebracht, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering van de normale bezigheden is ontstaan;
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Gooilandseweg, komende vanaf een naast de Gooilandsweweg gelegen tankstation en gaande in de richting van Diemen,
verdachte is gekomen ter hoogte van het einde van de ter plaatse in de Gooilandsweg gelegen middengeleider het aldaar aanwezige verdrijvingsvlak gaan berijden,
verdachte heeft hierbij, gezien zijn rijrichting, naar links gestuurd, teneinde via dat verdrijvingsvlak te keren,
verdachte heeft zich hierbij niet, althans onvoldoende van vergewist of hij deze keermanoeuvre veilig kon uitvoeren,
verdachte heeft deze keermanoeuvre ingezet op een moment dat een door [slachtoffer] bestuurde motorfiets links naast hem reed, althans hem dicht was genaderd, waardoor voornoemde [slachtoffer] tegen die door verdachte bestuurde auto is aangereden of gebotst,
waardoor aan [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair:hij op of omstreeks 17 april 2011 te Weesp, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Gooilandseweg, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Gooilandseweg, komende vanaf een naast de Gooilandsweweg gelegen tankstation en gaande in de richting van Diemen,
verdachte is gekomen ter hoogte van het einde van de ter plaatse in de Gooilandsweg gelegen middengeleider het aldaar aanwezige verdrijvingsvlak gaan berijden,
verdachte heeft hierbij, gezien zijn rijrichting, naar links gestuurd, teneinde via dat verdrijvingsvlak te keren, verdachte heeft zich hierbij niet, althans onvoldoende van vergewist of hij deze keermanoeuvre veilig kon uitvoeren,
verdachte heeft deze keermanoeuvre ingezet op een moment dat een door [slachtoffer] bestuurde motorfiets links naast hem reed, althans hem dicht was genaderd, waardoor voornoemde [slachtoffer] tegen die door verdachte bestuurde auto is aangereden of gebotst.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewijsoverweging en strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 april 2011 te Weesp, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Gooilandseweg zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken scheenbeen en kuitbeen, werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit dat:
verdachte heeft gereden over de Gooilandseweg, komende vanaf een naast de Gooilandseweg gelegen tankstation en gaande in de richting van Diemen,
verdachte is gekomen ter hoogte van het einde van de ter plaatse in de Gooilandseweg gelegen middengeleider het aldaar aanwezige verdrijvingsvlak gaan berijden,
verdachte heeft hierbij, gezien zijn rijrichting, naar links gestuurd, teneinde via dat verdrijvingsvlak te keren,
verdachte heeft zich er hierbij onvoldoende van vergewist of hij deze keermanoeuvre veilig kon uitvoeren,
verdachte heeft deze keermanoeuvre ingezet op een moment dat een door [slachtoffer] bestuurde motorfiets hem dicht was genaderd, waardoor voornoemde [slachtoffer] tegen die door verdachte bestuurde auto is aangereden of gebotst,
waardoor aan [slachtoffer] voren omschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft betoogd dat er geen sprake is geweest van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zodat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat verdachte weliswaar een verkeersfout heeft gemaakt door het overschrijden van het verdrijvingsvlak, maar dat het ongeval heeft plaatsgevonden door onoplettendheid van het latere slachtoffer. Ter onderbouwing van dit betoog heeft de raadsman aangevoerd dat het slachtoffer de verdachte ter hoogte van het verdrijvingsvlak links wilde inhalen, terwijl het slachtoffer reeds voordien naar rechts had moeten invoegen, zoals de pijlen op het wegdek hem ook geboden.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 dient wettig en overtuigend bewijs aanwezig te zijn dat verdachte zeer, of in aanmerkelijk mate onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam is geweest. Daarbij komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van vorenbedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Het hof stelt, op grond van de dossierstukken en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, de volgende feitelijke gang van zaken vast.
De verdachte reed op 17 april 2011 met zijn auto op de Gooilandseweg in oostelijke richting. Hij heeft een draai gemaakt op het kruispunt Gooilandseweg / C.J. van Houtenlaan / G.J Wiefferingsdreef waardoor hij op de Gooilandseweg in tegenovergestelde, westelijke richting, reed en hij bij het tankstation, dat zich vlak na deze kruising bevindt, sigaretten kon kopen voor een kennis. Nadat de verdachte bij het tankstation was geweest, wilde hij zijn aanvankelijke route in oostelijke richting over de Gooilandseweg voortzetten. De verdachte heeft gepoogd om te keren door zijn auto over het verdrijvingsvlak tussen de twee rijrichtingen te rijden. Op de rijbaan, waarop de verdachte zich bevond vlak voordat hij de draai wilde gaan uitvoeren, zijn pijlen naar rechts geplaatst op het wegdek waardoor het verkeer van twee rijbanen naar één rijbaan, de rechterrijbaan, worden geleid. Tegen de richting van deze pijlen in is de verdachte naar links gereden en heeft hij zijn auto om te kunnen keren op de weg gedeeltelijk op het resterende deel van de linker rijbaan en op het verdrijvingsvlak tot stilstand gebracht. Op het moment dat de verdachte zijn auto tot stilstand bracht, kwam er volgens de verdachte geen verkeer achter hem in westelijke richting de Gooilandseweg opgereden omdat het verkeerslicht op het nabij gelegen kruispunt Gooilandseweg / C.J. van Houtenlaan / G.J Wiefferingsdreef (circa 140 meter) voor achter hem komende deelnemers aan het verkeer volgens de verdachte op rood stond.
In het rapport Verkeers Ongevallen Analyse (VOA-rapport) staat dat de Gooilandseweg tussen de plaats van het ongeval en het kruispunt Gooilandseweg / C.J. van Houtenlaan / G.J. Wiefferingdreef door middel van een middengeleider verdeeld is in twee rijbanen die samen in totaal in zes rijstroken zijn verdeeld, te weten vier voor het verkeer in oostelijke richting en twee voor het verkeer in westelijke richting. De twee rijstroken voor het verkeer in westelijke richting worden ongeveer 140 meter na genoemd kruispunt samengevoegd tot een rijstrook. Op het wegdek van de linker rijstrook is een drietal pijlen aangebracht om het verkeer op die rijstrook er op te attenderen dat aldaar ingevoegd dient te worden. In de uitloop van deze rijstrook is een verdrijvingsvlak aangebracht. Gezien de rijrichting van het verkeer op die weghelft is het begin van het genoemde verdrijvingsvlak tevens het punt waarvan de middengeleider stopt en de beide rijbanen worden samen gevoegd tot één rijbaan.
[slachtoffer] stond met zijn motor achter een personenauto voor het verkeerslicht te wachten bij het kruispunt Gooilandseweg / C.J. van Houtenlaan/ G.J Wiefferingsdreef om in westelijke richting over de Gooilandseweg verder te rijden. De motorrijder stond achter een personenauto op de linker rijbaan. Op de rechter rijbaan stond een vijftal auto’s. Bij groenkleuring van het verkeerslicht zijn de voertuigen gelijktijdig opgetrokken. De personenauto die zich voor [slachtoffer] bevond is overeenkomstig de aanwijzingen van de pijlen op het wegdek naar rechts ingevoegd. Op het moment dat dit voertuig op de rechterrijbaan was ingevoegd, is de motor van [slachtoffer] in botsing gekomen met de auto van verdachte, stilstaande op het resterende gedeelte van de versmalde linker rijbaan.
Op de plek van het ongeval zijn sporen op het wegdek aangetroffen en onderzocht. Verbalisant [verbalisant] heeft geconstateerd dat de motorrijder, gelet op een aangetroffen remspoor, met een noodremming gereageerd heeft op de ongevalsdreiging. Daarbij kon de motorrijder echter niet voorkomen dat hij met de voorzijde van zijn voertuig tegen de zijkant van de personenauto van de verdachte botste.
Op grond van de verklaringen van de verdachte en het VOA-rapport stelt het hof vast dat de verdachte zijn voertuig gedeeltelijk op het verdrijvingsvlak en de linker rijbaan van de Gooilandseweg in westelijke richting tot stilstand heeft gebracht en dat [slachtoffer] in een noodremming heeft gereageerd op de ongevalsdreiging. Het hof is van oordeel dat de verdachte een buitengewoon gevaarlijke situatie heeft veroorzaakt door zijn voertuig tegen de richting van de pijlen naar rechts op het wegdek naar links te sturen en deels op een versmalde weghelft tot stilstand te brengen tijdens een verboden keermanoeuvre. Dit vormen een ernstige verkeersovertredingen. Het hof neemt in aanmerking dat het verkeer in westelijke richting optrekkend verkeer vormde dat een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur mocht bereiken en dat de verdachte zijn voertuig zodanig op de weg tot stilstand had gebracht dat het voor hem nagenoeg onmogelijk was om dit achterop komend verkeer te zien en in de gaten te houden. De omstandigheden waaronder de overtredingen zijn begaan brengen mee dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig is geweest.
Ten aanzien van het door de raadsman gevoerde verweer overweegt het hof als volgt.
Uit het dossier blijkt niet dat [slachtoffer] zich niet mocht bevinden op de plek waar hij reed toen hij in botsing kwam met het voertuig van de verdachte, noch dat hij de personenauto van verdachte links wilde inhalen. Het hof gaat dan ook aan dit verweer voorbij.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat verdachte zich op 17 april 2011 op de Gooilandseweg als bestuurder van een personenauto aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen en dat wettig en overtuigend bewezen is dat het in de tenlastelegging omschreven ongeval aan zijn schuld, in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, te wijten is.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis, waarvan 40 (veertig) uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren. Daarnaast heeft de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 3 (drie) maanden opgelegd aan de verdachte.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 6 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft door aanmerkelijk onvoorzichtig met zijn auto een ongeoorloofde keermanoeuvre uit te voeren een verkeersongeval veroorzaakt, waardoor een motorrijder ernstig beenletsel heeft opgelopen. Dit valt verdachte te verwijten. Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor de straftoemeting, indien er sprake is van een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 met zwaar lichamelijk letsel als gevolg en waarbij geen sprake is van alcohol noch van wegpiraterij of een grove verkeersfout, een taakstraf voor de duur van 90 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden. Het hof houdt bij het bepalen van de duur van de op te leggen straffen rekening met het feit dat de verdachte ten onrechte de schuld van het ongeval grotendeels bij de motorrijder neerlegt en daarmee het laakbare van zijn eigen handelen blijkbaar niet wil inzien. Daarnaast houdt het hof er ook rekening mee dat de verdachte, gelet op zijn Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 februari 2014, niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafbestaande uit een werkstraf voor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens-van der Stoel, mr. A.P.M. van Rijn en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van mr. A.J.E. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 maart 2014.
[...]