ECLI:NL:GHAMS:2014:2153

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2014
Publicatiedatum
10 juni 2014
Zaaknummer
23-004305-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van openlijk geweld en strafmaat

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1995, was eerder veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, voor het medeplegen van openlijk geweld. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter bevestigd, maar de opgelegde straf en de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij vernietigd. De verdachte had samen met een medeverdachte geweld gebruikt tegen een 15-jarig slachtoffer, waarbij het slachtoffer werd geslagen en getrapt. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte heeft zijn schooldiploma behaald, werkt bij zijn vader en heeft geen eerdere veroordelingen. Het hof achtte de kans op herhaling gering en besloot tot een werkstraf van 20 uren en 10 dagen jeugddetentie. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van €100 aan de benadeelde partij voor immateriële schade. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en voor het overige niet ontvankelijk verklaard. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de verdachte, die blijk gaf van verantwoordelijkheid en verbetering in zijn gedrag.

Uitspraak

parketnummer: 23-004305-13
datum uitspraak: 15 april 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 september 2013 in de strafzaak onder parketnummer 15-123222-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 april 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij. In zoverre wordt het vonnis vernietigd.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het ten laste gelegde feit veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren (subsidiair: 20 dagen jeugddetentie) waarvan 20 uren (subsidiair: 10 dagen jeugddetentie) voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Als bijzondere voorwaarde heeft de kinderrechter tevens bepaald dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de jeugdreclassering, zolang deze instelling dat nodig oordeelt.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tezamen met de medeverdachte [medeverdachte]. Van te voren is afgesproken dat zij met [ex-vriendin slachtoffer] zouden meegaan teneinde het 15-jarige slachtoffer, met wie [ex-vriendin slachtoffer] een relatie zou hebben gehad, ‘te leren’ dat hij geen contact meer met [ex-vriendin slachtoffer] mocht zoeken. [ex-vriendin slachtoffer] zou daartoe verdachte en zijn medeverdachte een teken geven waarna zij het slachtoffer zouden ‘pakken’. Het slachtoffer is in het gezicht en tegen het lichaam geduwd en geslagen en, terwijl hij al op de grond lag, getrapt. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zich niet heeft gedistantieerd en een conflict tussen het slachtoffer en [ex-vriendin slachtoffer], waar hij in het geheel niet bij betrokken was, heeft trachten te beslechten met gebruik van geweld.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk geweld, of personen die hebben gezien dat dergelijk geweld werd uitgeoefend, lichamelijke en/of psychische gevolgen daarvan kunnen dragen. Daarnaast draagt openlijk geweld bij aan de gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Het hof heeft ten voordele van de verdachte rekening gehouden dat blijkens het verhandelde ter terechtzitting de verdachte zijn verantwoordelijkheid neemt en dat het -mede dankzij de steun die hij van zijn ouders ontvangt- nu goed met hem lijkt te gaan. De verdachte heeft zijn schooldiploma gehaald, werkt thans bij zijn vader in het café en gaat niet meer met de medeverdachte(n) om. Daarnaast is, blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 maart 2014, de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld en sinds het onderhavige incident van 1 juli 2013 ook niet meer met de politie in aanraking gekomen. De verdachte lijkt derhalve zijn les te hebben geleerd en het hof acht de kans op herhaling thans gering. Met betrekking tot zijn problematiek (onder meer bestaande uit opstandig en impulsief gedrag) heeft de verdachte reeds vele cursussen gevolgd die, zoals ouders ter terechtzitting in het hoger beroep benadrukten, nu hun vruchten lijken af te werpen. De verdachte is goed aanspreekbaar en serieus bezig met zijn toekomst. Het hof ziet daarom ook geen reden voor oplegging van begeleiding van de verdachte door de jeugdreclassering.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt €250 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Gelet op alle omstandigheden en met name in aanmerking genomen het kleinere aandeel van de verdachte in verhouding met het aandeel van de medeverdachte [medeverdachte] -waarvan de zaak middels een TOM-zitting is afgedaan en waarin de vordering van de benadeelde partij niet is meegenomen-, wordt de verdachte tot vergoeding van die schade gehouden tot een bedrag van € 100. Daarbij heeft het hof ook rekening gehouden met -naar ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken- de aan [ex-vriendin slachtoffer] opgelegde schadevergoeding. De vordering zal tot eerdergenoemd bedrag worden toegewezen en voor het overige niet ontvankelijk worden verklaard.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij, en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren,indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen jeugddetentie.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde feit tot het bedrag van
€100 (honderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 100 (honderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.R. Cox, mr. M.J.G.B. Heutink, en mr. D.C. van Reekum, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Felderhof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 april 2014.
Mr. D.C. van Reekum is niet in staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]