In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1957, was aangeklaagd voor poging tot diefstal uit een kampeerauto, waarbij hij zich toegang had verschaft door middel van braak. De tenlastelegging betrof een incident op 16 juni 2012, waarbij de verdachte zich naar de kampeerauto had begeven en een slot had geforceerd. Tijdens de zitting op 1 april 2014 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De raadsvrouw voerde aan dat het DNA-spoor van de verdachte onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij het delict, en dat het mogelijk om een zwerfspoor ging. Het hof heeft echter vastgesteld dat het DNA van de verdachte op twee verschillende voorwerpen in de auto was aangetroffen, wat de mogelijkheid van een zwerfspoor uitsloot. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de poging tot diefstal en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, maar het hof heeft deze straf bevestigd, rekening houdend met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de verdachte veroordeeld tot dezelfde straf als eerder opgelegd, met inachtneming van zijn psychische en lichamelijke klachten.