ECLI:NL:GHAMS:2014:2140

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
6 juni 2014
Zaaknummer
200.144.117/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarige kinderen, [kind a], [kind b] en [kind c], die onder toezicht zijn gesteld vanwege zorgen over hun ontwikkeling en de opvoedingssituatie. De moeder van de kinderen heeft hoger beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter die de ondertoezichtstelling met drie maanden heeft verlengd. De moeder stelt dat de gronden voor ondertoezichtstelling ontbreken en verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen. De betrokken instantie, William Schrikker Jeugdbescherming (WSJ), verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep en de beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de zitting is de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig geweest en heeft geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De kinderen zijn in 2008 onder toezicht gesteld vanwege gedragsproblemen en de opvoedingscapaciteiten van de moeder. De moeder heeft in de afgelopen jaren hulp ontvangen, maar het hof concludeert dat zij nog niet in staat is om de kinderen de benodigde ondersteuning te bieden zonder hulp van derden.

Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat dit ook thans het geval is. De positieve ontwikkeling van de kinderen is voor een groot deel te danken aan de hulpverlening die zij ontvangen. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kinderrechter en wijst de verzoeken van de moeder af. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 20 mei 2014
Zaaknummer: 200.144.117/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/14/151205/OT RK 14/4
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. S.C. Gordijn te Amsterdam,
tegen
William Schrikker Jeugdbescherming,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de moeder en WSJ genoemd.
1.2.
De moeder is op 25 maart 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 4 februari 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kinderrechter), met kenmerk C/14/151205/OT RK 14/4.
1.3.
WSJ heeft op 16 april 2014 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 24 april 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw [d] (hierna: de gezinsvoogd) en mevrouw [b], vertegenwoordigers van WSJ;
- mevrouw A. Hogendorp, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de Raad).
1.6.
Voorafgaand aan de zitting is de hierna te noemen minderjarige [kind a], afzonderlijk door de voorzitter, in het bijzijn van de Raad en de griffier, gehoord.
1.7.
De heer [x] (hierna: de vader) is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn gehuwd geweest. Hun huwelijk is in 2012 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn tien kinderen geboren, waarvan er thans zes meerderjarig zijn. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de vier minderjarige kinderen. Eén van de minderjarige kinderen, Ramona, woont in Oostenrijk. De overige drie minderjarige kinderen en drie meerderjarige kinderen verblijven bij de moeder, te weten: [meerderjarige 1], geboren in 1994, [meerderjarige 2], geboren [in] 1995, [meerderjarige 3], geboren in 1996, […] (hierna: [kind a]) geboren [in] 2001, […] (hierna: [kind b]) geboren [in] 2003 en […] (hierna: [kind c]) geboren [in] 2005. [kind a], [kind b] en [kind c] worden hierna tezamen ook de kinderen genoemd.
2.2.
Bij beschikking van 26 februari 2008 zijn de jongste zeven kinderen onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk voor wat betreft [kind a], [kind b] en [kind c] tot 26 februari 2014.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is:
- de ondertoezichtstelling van [kind a], [kind b] en [kind c] verlengd voor de duur van drie maanden, tot 26 mei 2014;
- het verzoek voor het overige aangehouden tot de pro forma zitting van 6 mei 2014.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van WSJ tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van twaalf maanden.
3.2.
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de ondertoezichtstelling van de kinderen ten onrechte met drie maanden is verlengd en – naar het hof begrijpt – het inleidend verzoek van WSJ alsnog af te wijzen, met veroordeling van WSJ in de kosten van het geding in hoger beroep.
3.3.
WSJ verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel het door haar verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:254 lid 1 Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen, indien deze zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
Aan het hof ligt ter beoordeling voor de vraag of de gronden voor de ondertoezichtstelling van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn.
4.2.
De moeder meent - kort gezegd - dat de gronden voor ondertoezichtstelling ontbreken, zodat de kinderrechter de ondertoezichtstelling ten onrechte met drie maanden heeft verlengd. WSJ heeft hiertegen verweer gevoerd.
4.3.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep het hof geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
De kinderen zijn in 2008 onder toezicht gesteld omdat de moeder in onvoldoende mate invulling kon geven aan haar gezaghebbende en pedagogische rol als ouder, zij beperkt inzicht had in de beleving en gevoelens van de kinderen en er bij de kinderen sprake was van (ernstige) gedragsproblemen. Ten aanzien van [kind a] is gebleken dat bij haar tot voor kort sprake was van agressieproblematiek en dat zij in dit verband vorig jaar agressieregulatietraining heeft gevolgd. Haar agressieproblematiek is, sinds zij per mei 2013 op een andere basisschool zit, verminderd en sindsdien hebben geen noemenswaardige incidenten meer plaatsgevonden. [kind a] zal na de zomervakantie naar het VMBO-TL gaan. Gelet op deze voor haar ingrijpende wisseling van basisschool naar middelbare school en het feit dat zij in de puberteit komt, is het van belang dat zij deskundig begeleid wordt en dat tevens aandacht wordt besteed aan haar weerbaarheid.
Met betrekking tot [kind b] is gebleken dat zij functioneert op moeilijk lerend niveau. Uit onderzoek dat in het voorjaar van 2013 is verricht door Triversum, is gebleken dat zij kenmerken vertoont van ADHD. Triversum adviseert [kind b] naar het bijzonder onderwijs over te plaatsen omdat zij in het reguliere onderwijs wordt overvraagd. Daarnaast is creatieve therapie geadviseerd, zodat gewerkt kan worden aan het verminderen van bij [kind b] aanwezige angsten en fantasieën, alsmede het vergroten van haar zelfvertrouwen. Onlangs heeft [kind b] de ‘Rots en Water’-training afgerond, die is gericht op het vergroten van haar weerbaarheid. Ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat deze training niet dient ter vervanging van de door Triversum noodzakelijk geachte creatieve therapie. Het gaat op dit moment goed met [kind b] op de nieuwe school, waar zij aangepaste lesstof krijgt. Zij heeft weliswaar nog gedragsproblemen, maar deze zijn beter te hanteren. Iedere maand wordt [kind b] besproken in het zorg & advies team van de school, zodat zo goed mogelijk kan worden aangesloten bij wat zij nodig heeft en zodat voorts in de gaten kan worden gehouden in hoeverre zij toch bijzonder onderwijs nodig heeft.
Ten aanzien van [kind c] is gebleken dat zij goed haar best doet op de nieuwe school, dat zij een kleine inhaalslag heeft gemaakt, maar dat zij zowel bij taal als bij rekenen nog veel extra ondersteuning nodig.
4.5.
Het gezin van de moeder ontvangt sinds september 2008 hulp van het SIG. Op dit moment houdt dit in dat er wekelijkse gezinsbezoeken zijn van twee SIG gezinsondersteuners, die de kinderen stimuleren door onder meer het geven van praktische hulp bij hun schoolwerk en het voeren van gesprekken met de kinderen. De gezinsvoogd heeft in dit kader naar voren gebracht dat de SIG medewerkers vooraf overleg voeren met de school over de lesstof die zal worden behandeld, zodat zij hierop kunnen anticiperen en de kinderen hierop kunnen voorbereiden. Anders dan de moeder stelt, is naar het oordeel van het hof van oordeel voldoende aannemelijk geworden dat alle drie de kinderen hier baat bij hebben. Gebleken is dat er regelmatig overleg plaatsvindt tussen de school van de kinderen, het SIG en de gezinsvoogd. De gezinsvoogd speelt hierin een coördinerende en monitorende rol.
Gelet op hetgeen in 4.4 is vermeld, is tevens gebleken dat sprake is van een positieve ontwikkeling bij de kinderen. Het hof heeft echter de overtuiging dat dit in hoge mate is toe te schrijven aan de jarenlange in het kader van de ondertoezichtstelling ingezette hulpverlening. In dit kader is van belang dat de moeder nog niet in staat is gebleken de kinderen zelf die ondersteuning te geven die zij nodig hebben en thans ontvangen van het SIG. Voorts is gebleken dat de moeder moeite heeft de veiligheid van met name [kind c] zonder de betrokkenheid van de hulpverleners voldoende te waarborgen. Gelet op de ambivalente houding van de moeder ten aanzien van de hulpverlening is niet aannemelijk dat zij hulpverlening in een vrijwillig kader zal accepteren. Gebleken is dat zij niet open staat voor de creatieve therapie die Triversum voor [kind b] noodzakelijk acht. Het hof is van oordeel dat de voortzetting van de hulpverlening noodzakelijk is om de positieve ontwikkeling die de kinderen doormaken te waarborgen.
In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat de gronden voor ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans aanwezig zijn. Dit leidt ertoe dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
4.6.
Gelet op de aard en de uitkomst van de procedure, is er geen aanleiding om WSJ te veroordelen in de proceskosten, zoals door de moeder is verzocht. Deze kosten dienen op de gebruikelijke wijze te worden gecompenseerd.
4.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. C.E. Buitendijk en mr. R.G. Kemmers in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Lok als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2014.