ECLI:NL:GHAMS:2014:2106

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
13/00244
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van bezwaren tegen naheffingsaanslagen loonbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 mei 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X Holding BV] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had eerder de bezwaren van belanghebbende tegen naheffingsaanslagen loonbelasting/premie volksverzekeringen niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur had op 28 december 2011 twee naheffingsaanslagen opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008, met daarbij vergrijpboetes. Na het indienen van pro forma bezwaren door de gemachtigde van belanghebbende, verklaarde de inspecteur deze bezwaren niet-ontvankelijk, omdat de gronden van het bezwaar niet waren ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 12 maart 2013.

In hoger beroep heeft het Hof de vraag beoordeeld of de bezwaren van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk waren verklaard. Het Hof oordeelde dat de gemachtigde van belanghebbende voldoende had aangegeven dat de correcties van de inspecteur onjuist waren, wat een grond voor bezwaar vormt. Het Hof merkte op dat de afhandeling van de bezwaren niet vlekkeloos was verlopen, onder andere omdat de inspecteur niet had voldaan aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot het horen van belanghebbende.

Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de bezwaren alsnog ontvankelijk verklaard. De zaak is terugverwezen naar de inspecteur voor verdere behandeling. Tevens is de inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 13/00244
22 mei 2014
uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X Holding BV],gevestigd te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/4119 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 28 december 2011 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: LB) opgelegd van € 6.320 (aanslagnummer [1]). Tegelijk met het vaststellen van deze naheffingsaanslag is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 3.015
1.1.2.
De inspecteur heeft met dagtekening 28 december 2011 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag LB opgelegd van € 7.316 (aanslagnummer [2]). Tegelijk met het vaststellen van deze naheffingsaanslag is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 3.549.
1.2.
Na tegen de hiervoor gemelde naheffingsaanslagen en vergrijpboeten gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij (in één geschrift vervatte) uitspraken op bezwaar, gedagtekend 18 april 2012, de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Bij uitspraak van 12 maart 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 april 2013, aangevuld bij brieven van 2 mei 2013 en 25 juni 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2014. Van de zijde van de inspecteur zijn verschenen [A] en [B]. Van de zijde van belanghebbende is - met kennisgeving aan het Hof - niemand verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft (onder meer) de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“Vanaf 16 november 2010 heeft verweerder bij eiseres onderzoek gedaan naar – voor zover hier van belang – de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen voor de jaren 2008 en 2009 (hierna: het boekenonderzoek).
Bij brief van 16 september 2011 heeft gemachtigde [C] gereageerd op het naar aanleiding van het boekenonderzoek opgemaakte conceptrapport. Vervolgens is op 9 december 2011 ter zake van dat boekenonderzoek het definitief rapport opgemaakt.
Naar aanleiding van de bevindingen van het boekonderzoek zijn met dagtekening 28 december 2011 de onderhavige naheffingsaanslagen, vergrijpboetes opgelegd en is heffingsrente in rekening gebracht.
Eiseres heeft bij brieven van 26 januari 2012 pro forma bezwaar gemaakt. Eiseres is door verweerder bij brief van 13 februari 2012 verzocht om het bezwaar ter zake van de naheffingsaanslag met aanslagnummer [1] te motiveren en is daartoe tot 12 maart 2012 in de gelegenheid gesteld. Eiseres is vervolgens bij brief van 20 maart 2012 verzocht om het bezwaar ter zake van beide naheffingsaanslagen te motiveren. Daarbij is eiseres meegedeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard als de motivering niet binnen een termijn van twee weken is ontvangen.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog het volgende toe.
2.3.
In de (hiervoor onder de feiten van de rechtbank gemelde) brief van de gemachtigde van belanghebbende van 16 september 2011 (aangeduid als “reactie op concept controle rapport”) staat (onder meer) het volgende vermeld:

7.9 Resume & 7.10 verwerpen loonadministratie
Daar uw conclusies enkel en alleen zijn gebaseerd op aannames zonder enige feitelijkheden, welke hiervoor zijn bestreden, zijn wij van mening van de gevoerde loonadministratie correct is. Voorts concluderen wij dat de onderneming voldoet aan haar administratieplicht.
(…)
14 Naheffingsaanslag loonheffingen
De conclusies van de belastingdienst zijn enkel en alleen gebaseerd op assumpties., veronderstellingen en aannames. Deze zijn alle beargumenteerd en niet correct. Wij concluderen dat de ingediende aangiften loonbelasting juist en correct zijn en dat de onderneming heeft voldaan aan haar belastingplicht.
Derhalve is een correctie op de loonheffingen niet juist.
(…)
Indien de aannames, veronderstellingen en de hieraan onjuiste conclusie worden gehandhaafd in het definitieve rapport kunnen wij op voorhand mededelen dat een bezwaar en beroepszaak zal worden geëntameerd.”
2.4.
In het (hiervoor onder de feiten van de rechtbank gemelde) definitieve rapport van 9 december 2011 ter zake van het bij belanghebbende ingestelde boekenonderzoek staat (onder meer) het volgende vermeld:

17 Standpunt belastingplichtige/gemachtigde
Dit conceptrapport (
Hof: het betreft hier niet het
conceptrapport maar - zoals de inspecteur ter zitting bij het Hof heeft verklaard - het definitieve rapport) bevat de bevindingen van het boekenonderzoek waarin is aangegeven wat de consequenties zullen zijn.
(…)
Belastingplichtige, de directeurgrootaandeelhouder, en adviseur gaan niet akkoord met de controlebevindingen.”
2.5.
In de (eveneens hiervoor onder de feiten van de rechtbank gemelde) brieven van de gemachtigde van belanghebbende van 26 januari 2012 (aangeduid als “pro forma bezwaar”) staat (onder meer) het volgende vermeld:
“Betreft: pro forma bezwaar naheffingsaanslag loonheffingen (…)
aanslagnummer [1]
(…)
Namens onze cliënt (…) maken wij pro forma bezwaar tegen de in hoofde genoemde aanslag. Tevens verzoeken wij om uitstel van betaling voor het
gehele(cursivering Hof) bedrag van de aanslag ad € 9.661,-.”
en
“Betreft: pro forma bezwaar naheffingsaanslag loonheffingen (…)
Aanslagnummer [2]
(…)
Namens onze cliënt (…) maken wij pro forma bezwaar tegen de in hoofde genoemde aanslag. Tevens verzoeken wij om uitstel van betaling voor het
gehele(cursivering Hof) bedrag van de aanslag ad € 11.492,-.”
2.6.
Het geschrift waarmee de uitspraken op bezwaar kenbaar zijn gemaakt meldt als kenmerk de beide aanslagnummers. Het geschrift bevat voorts de volgende tekst:
“Betreft:
Uitspraak op het bezwaarschrift naheffingsaanslag ten name van [X Holding BV]
Geachte heer,
Met de brieven van 26 januari 2012 heeft u namens [X Holding BV] pro forma bezwaarschriften ingediend tegen de naheffingsaanslagen loonheffingen met aanslagnummers [2] en [1]. Naar aanleiding van uw bezwaar, bericht ik u het volgende.
Ontvankelijkheid
Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een bezwaarschrift ten minste de gronden van het bezwaar moet bevatten. Een bezwaar kan niet-ontvankelijk verklaard worden volgens artikel 6:6 Awb indien niet is voldaan artikel 6:5 van de Awb.
Met de brief van 13 februari 2012 is verzocht om de gronden van het bezwaarschrift. Op 20 maart 2012 is wederom verzocht om de gronden van het bezwaar en is aan u medegedeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard indien de gronden niet binnen twee weken na dagtekening van de brief ontvangen waren. Tot op heden zijn de gronden van het bezwaar niet ontvangen.
Het bezwaarschrift voldoet niet aan de vereisten gesteld in de wet. Ik kan uw bezwaar niet in
behandeling nemen. U bent dan ook niet-ontvankelijk in uw bezwaar.
Beslissing
Het bezwaar is niet ontvankelijk
Als u het niet eens bent met deze uitspraak
U kunt in beroep gaan tegen deze uitspraak op uw bezwaar. Lees eerst de toelichting in de bijlage. Dien uw beroepschrift uiterlijk 6 weken na dagtekening van deze brief in bij de rechtbank.
Hoogachtend,
namens de inspecteur”
2.7.
Voorafgaand aan het doen van uitspraken op bezwaar heeft geen hoorgesprek plaatsgevonden. De inspecteur schrijft hierover in zijn verweerschrift in eerste aanleg (onder meer) het volgende:
“op grond van artikel 7:3, onder a, van de Awb [mag] van horen worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. Nu twee keer is verzocht om de gronden van het bezwaar en belanghebbende niet heeft gereageerd ben ik van mening dat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. Een uitnodiging om belanghebbende te horen is dan niet vereist. Ten overvloede merk ik nog op dat belanghebbende gehoord is op 16 oktober 2012. Dit heeft echter niet geleid tot een andere conclusie.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de inspecteur bevestigend wordt beantwoord.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen de inspecteur daaraan ter zitting heeft toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
In hoger beroep heeft de inspecteur herhaald dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard nu de namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften niet de gronden van de bezwaren bevatten en mitsdien niet voldoen aan het bepaalde in artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Daarbij stelt de inspecteur zich op het standpunt dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is inzake de niet-ontvankelijkheid en dat om die reden de bezwaren kennelijk niet-ontvankelijk zijn.
4.2.
Bij beantwoording van de vraag of voldaan is aan het bepaalde in artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de Awb stelt het Hof voorop dat naar aanleiding van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van (onder meer) de aangiften loonheffingen over de tijdvakken 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009 aan (de gemachtigde van) belanghebbende een concept controlerapport is toegezonden. Namens belanghebbende is daarop gereageerd en zijn alle correcties ter zake van de loonheffingen bestreden. In het vervolgens aan (de gemachtigde van) belanghebbende toegezonden definitieve controlerapport staat (ook) vermeld dat belanghebbende niet akkoord gaat met de controlebevindingen. Daaropvolgend zijn de hiervoor onder 1.1.1 en 1.1.2 gemelde naheffingsaanslagen en vergrijpboeten opgelegd. In de daartegen (namens belanghebbende) ingediende (pro forma) bezwaarschriften wordt verzocht om uitstel van de
gehelebedragen (blijkens de in de bezwaarschriften gemelde bedragen gaat het daarbij niet alleen om het bedrag van de naheffingsaanslagen, maar ook om de bedragen van de boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente).
4.3.
In zijn arrest van 5 oktober 2007, nr. 43328, ECLI:NL:HR:2007:BB4749, heeft de Hoge Raad (onder meer) als volgt geoordeeld:
“3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift niet de gronden van het bezwaar bevat en mitsdien niet voldoet aan het bepaalde in artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het Hof heeft daartoe overwogen dat de in het faxbericht vervatte mededeling van belanghebbende het niet met de conclusies van het controlerapport een te zijn, te algemeen van aard is om als motivering van het onderhavige bezwaarschrift te kunnen gelden, mede in het licht van de gedetailleerde onderbouwing van de correcties in het controlerapport. Het Hof achtte met name redengevend dat belanghebbende reeds geruime tijd in het bezit was van het controlerapport, de inhoud ervan in redelijkheid bestudeerd had kunnen hebben en de Inspecteur in zijn brief van 23 augustus 2002 onder verwijzing naar de desbetreffende onderdelen van het rapport gedetailleerd had medegedeeld welke correcties waren aangebracht.
3.3.
Dit oordeel en deze redengeving worden door middel 1 terecht bestreden. De inhoud van het hiervoor in 3.1.5 aangehaalde faxbericht laat mede in het licht van het hiervoor onder 3.1.2 weergegeven faxbericht van 26 maart 2002 geen andere uitleg toe dan dat belanghebbende heeft doen blijken dat zij met de Inspecteur van mening verschilde over de juistheid van de correcties die de Inspecteur bij de vaststelling van de aanslag heeft aangebracht. Hierin ligt onmiskenbaar besloten een grond voor het maken van bezwaar tegen de aanslag. Nu artikel 6:5, lid 1, Awb geen eisen stelt aan de gefundeerd van de motivering van een bezwaar, heeft het Hof ten onrechte een verzuim met betrekking tot het in die bepaling gestelde vereiste aanwezig geacht (vgl. HR 17 maart 2006, nr. 39997, BNB 2006/248). (…)”
4.4.
Mede in het licht van dit arrest had de inspecteur de bezwaren van belanghebbende niet niet-ontvankelijk dienen te verklaren. Hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen laat immers geen andere uitleg toe dan dat (de gemachtigde van) belanghebbende heeft doen blijken dat naar de mening van belanghebbende alle correcties die de inspecteur bij de vaststelling van de naheffingsaanslagen heeft aangebracht volledig onjuist zijn. Hierin ligt onmiskenbaar besloten een grond voor het maken van bezwaren daartegen.
4.5.
Ook overigens merkt het Hof nog op dat de afwikkeling van de bezwaren niet vlekkeloos is verlopen en wijst daarbij op het volgende:
  • de eerste rappelbrief van de inspecteur van 13 februari 2012 (zie hiervoor weergegeven onder de feiten van de rechtbank) ziet slechts op één van de twee belastingaanslagen;
  • in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb is bij de (in één geschrift vervatte) uitspraken op bezwaar niet aangegeven op welke grond van het horen is afgezien; en
  • de uitspraken op bezwaar zijn vervat in één geschrift. Het geschrift vermeldt weliswaar onder ‘Kenmerk’ beide aanslagnummers, maar zowel onder ‘Betreft’ (“Uitspraak op het bezwaarschrift naheffingsaanslag”) als onder ‘Beslissing’ (“Het bezwaar is niet ontvankelijk”) wordt niet tot uitdrukking gebracht dat het om twee bezwaarschriften gaat. Gelet voorts op de door gemachtigde van belanghebbende gebezigde formulering in de pro forma bezwaarschriften (zie hiervoor onder 2.5) in samenhang met het bepaalde in artikel 24a, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, is in de (in één geschrift vervatte) uitspraken op bezwaar ten onrechte niet - althans niet anders dan impliciet - beslist op de bezwaren voor zover deze zijn gericht tegen de boeten.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren, de uitspraken op bezwaar vernietigen en de bezwaren alsnog ontvankelijk verklaren. Het Hof zal de zaak terugwijzen naar de inspecteur om opnieuw te worden behandeld.

5.Kosten

5.1.
Blijkens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank heeft gemachtigde van belanghebbende aldaar het volgende verklaard: “Ik merk op dat onderhavige zaak niet de schoonheidsprijs verdient. Ik betreur de rommeligheid aan de kant van eiseres. Om die reden verzoek ik niet om een kostenvergoeding”.
5.2.
Nu hierop van de zijde van belanghebbende in hoger beroep niet is teruggekomen, acht het Hof geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb (in verbinding met artikel 8:108 van die wet).

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • verklaart de bezwaren ontvankelijk;
  • wijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van deze uitspraak terug naar de inspecteur;
  • draagt de griffier op na het onherroepelijk worden van deze uitspraak de gedingstukken met een afschrift van deze uitspraak te zenden aan de inspecteur; en
  • gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 310 (beroep bij de rechtbank) en € 478 (hoger beroep bij het Hof), in totaal € 788 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. F.J.P.M. Haas, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op 22 mei 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.