In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 mei 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [A], tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard met betrekking tot een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2008. De inspecteur van de Belastingdienst had aan belanghebbende een aanslag opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning op nihil was vastgesteld, terwijl er wel een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 227.452 was. Belanghebbende had een onverrekend verlies uit werk en woning van € 82.728 en een onverrekend verlies uit aanmerkelijk belang van € 527.259. De inspecteur had de belastingkorting voor het verlies uit aanmerkelijk belang vastgesteld op € 131.814, maar de verrekening met de belastingaanslag was op nihil vastgesteld.
In hoger beroep was de centrale vraag of de belastingkorting terecht niet was verrekend met de verschuldigde belasting. Belanghebbende stelde dat er een ongerechtvaardigd verschil in behandeling was tussen belastingplichtigen met een verlies uit aanmerkelijk belang zonder belastbaar inkomen uit werk en woning en belastingplichtigen die dat inkomen wel hadden. Het Hof oordeelde dat de wetgever een objectieve en redelijke rechtvaardiging had voor het gesloten boxenstelsel in de Wet inkomstenbelasting 2001, waardoor verliezen in de ene box niet verrekend kunnen worden met inkomen in een andere box. Het Hof bevestigde dat de wet op zichzelf juist was toegepast door de inspecteur en dat er geen sprake was van discriminatie in de zin van het EVRM.
De slotsom was dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond werd verklaard. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen waren voor een kostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.