In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 mei 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, nadat de inspecteur van de Belastingdienst het bezwaar tegen een aanslag in het recht van successie niet-ontvankelijk had verklaard. De aanslag was opgelegd op basis van een belaste verkrijging van € 177.571, resulterend in een te betalen bedrag van € 21.611. Belanghebbende had geen aangifte ingediend, ondanks meerdere verzoeken om uitstel. Het Hof oordeelde dat belanghebbende zich met het aanwenden van een rechtsmiddel in een betere positie kon brengen met betrekking tot het bestreden besluit, en dat er dus wel degelijk een belang was. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het bezwaar alsnog ongegrond, omdat de gronden die belanghebbende had aangevoerd niet tot een ander oordeel konden leiden. De kostenveroordeling werd afgewezen, omdat er geen reden was om aan te nemen dat belanghebbende kosten had gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.