Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om de bepaling van de draagkracht van een man die in Marokko woont en een Nederlandse WAO/WIA-uitkering ontvangt. De man is in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kind en een uitkering tot levensonderhoud voor zijn ex-vrouw waren vastgesteld. De man en de vrouw zijn in 1981 in Marokko gehuwd en hun huwelijk is in 2012 ontbonden. Bij de echtscheiding was een bijdrage van € 69,- per maand voor de opvoeding van hun kind vastgesteld. De vrouw ontvangt een WWB-uitkering en vormt een eenoudergezin met hun kind.
De man heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde bijdragen te voldoen, omdat hij onder bijstandsniveau leeft. Het hof heeft vastgesteld dat de man een netto inkomen van € 1.243,- per maand ontvangt, maar dat de kosten van levensonderhoud in Marokko lager zijn dan in Nederland. Het hof heeft de draagkracht van de man bepaald aan de hand van de Wet Woonlandbeginsel, waarbij is aangenomen dat de kosten van levensonderhoud in Marokko 40% lager zijn dan in Nederland.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw vastgesteld op € 216,- per maand, met ingang van 29 mei 2013. De bijdrage voor de minderjarige is vastgesteld op € 250,- per maand. Het hof heeft de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigd en verklaard dat de beschikking uitvoerbaar is bij voorraad. De uitspraak is gedaan op 20 mei 2014 door een collegiaal hof.