ECLI:NL:GHAMS:2014:2053

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2014
Publicatiedatum
4 juni 2014
Zaaknummer
23-004162-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en bewijsvoering in hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor poging tot doodslag. De verdachte was eerder door de rechtbank Amsterdam op 12 november 2009 veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. De Hoge Raad der Nederlanden heeft deze zaak op 27 september 2011 terugverwezen naar het hof voor herbehandeling. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk en met voorbedachten rade schieten op het slachtoffer, waarbij de kogel de linkerflank van het lichaam van het slachtoffer heeft geschampt. Het hof heeft de verklaringen van de aangever en getuigen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte het bewezen verklaarde had begaan, maar niet met voorbedachten rade. De verdachte werd vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging. Het hof heeft de straf bepaald op vier jaar gevangenisstraf, lager dan de eerdere straf, omdat het hof de voorbedachte raad niet wettig en overtuigend bewezen achtte. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding van € 2.000,00 toegewezen. Het hof heeft de in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer en de verdachte verplicht om de schadevergoeding te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

parketnummer: 23-004162-11
datum uitspraak: 24 april 2014
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen -na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 27 september 2011- op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2009 in de strafzaak onder parketnummer 13-528386-07 tegen
[verdachte],
geboren te op [geboortedatum] 1979, te [geboorteplaats]
adres: [adres].

Procesgang

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 17 september 2010 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 27 september 2011 het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd, en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 29 oktober 2009 en, na terugwijzing, op de terechtzittingen van dit hof van 9 oktober 2013 en 10 april 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij
op of omstreeks 03 november 2007 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogel(s) op voornoemde [slachtoffer] heeft afgevuurd, welke kogel(s) (de (linker)flank van) het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft geschampt en/of geraakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring, een andere kwalificatie van het bewezenverklaarde en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Beslissing op (vermeend) getuigenverzoek.

In hoger beroep is meermalen door de verdediging verzocht [slachtoffer] (nogmaals) als getuige te doen horen. Dit verzoek is toegewezen, echter het is, na meerdere pogingen, niet gelukt om de aangever opnieuw als getuige te (doen) horen.
Voor zover de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep op 10 april 2014 heeft willen betogen dat het hof hernieuwde pogingen zou moeten ondernemen om de getuige [slachtoffer] te doen horen, overweegt het hof het volgende. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 17 januari 2014 en de daaraan gehechte bijlagen heeft de politie op 8 januari 2014 de woning waar [slachtoffer] staat ingeschreven bezocht. De bewoonster van dit adres, [betrokkene], heeft verklaard dat [slachtoffer] wel op dat adres staat ingeschreven, maar daar niet meer verblijft. Zij heeft voorts verklaard geen relatie meer met [slachtoffer] te hebben en niet te weten waar hij momenteel verblijft.
Het hof overweegt dat uit het feit dat [slachtoffer] bij [betrokkene] staat ingeschreven, nog daargelaten of [betrokkene] hiervoor een machtiging heeft gegeven, niet kan worden afgeleid dat [betrokkene] weet waar [slachtoffer] thans zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft.
Nu geen concrete verblijfplaats van de getuige bekend is geworden, hoewel naar die verblijfplaats in de loop van de tijd op verschillende manieren onderzoek is gedaan, is het hof van oordeel dat niet te verwachten valt dat de getuige binnen afzienbare tijd ter zitting zal verschijnen om opnieuw een verklaring af te leggen. Het hof zal het verzoek, voor zover dit al is gedaan, dan ook afwijzen.

Bewijsuitsluiting

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verklaringen van [slachtoffer] van het bewijs dienen te worden uitgesloten. De verdediging heeft [slachtoffer] weliswaar kunnen horen bij zijn verhoor door de rechter-commissaris op 5 juni 2009, maar toen beschikte de verdediging nog niet over een compleet dossier. De getuige is toen bovendien niet onder ede gehoord. De verdediging heeft de verklaringen van de getuige dan ook niet deugdelijk kunnen toetsen op hun betrouwbaarheid. Nu de verklaringen van de aangever niet door objectief ander bewijs worden ondersteund, dienen deze te worden uitgesloten van het bewijs. Als gevolg daarvan dient de verdachte, bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs, van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof stelt voorop dat de verdediging in de gelegenheid is geweest de aangever vragen te stellen bij zijn verhoor door de rechter-commissaris op 5 juni 2009. Op dat moment wist de verdediging waar de aangever de verdachte van beschuldigde en wat hij omtrent het schietincident en de mogelijke aanleiding daartoe had verklaard. De raadsvrouw heeft geen concrete vragen opgegeven omtrent de betrouwbaarheid van zijn verklaringen, die van het belang zijn voor het bewijs en die zij nog aan de aangever had willen stellen en niet heeft kunnen stellen. Dat de verklaring bij de rechter-commissaris niet onder ede is afgelegd, doet daaraan naar het oordeel van het hof niet af. Het verweer wordt verworpen.

Bewijsoverweging

De aangever ([slachtoffer]) heeft op 3 november 2007 tegenover de politie bij zijn aangifte (dossierpagina’s 11 e.v.) verklaard dat hij die dag is beschoten door [verdachte], te weten de verdachte. Rond 16.00 uur die middag belde [verdachte] aan bij het huis van aangever. Aangevers vrouw ([betrokkene]) en hun drie weken oude baby waren ook thuis. Aangever heeft [verdachte] binnen gelaten en hij heeft hem de baby laten zien. Hierna bleven zijn vrouw en de baby in de slaapkamer en ging de aangever met [verdachte] naar de woonkamer. De aangever zat op de stoel en tegenover hem op de bank zat [verdachte]. Plotseling stond [verdachte] met een wapen in zijn hand en zei hij tegen de aangever: “Ik wil mijn geld nu”. De aangever zei dat [verdachte] zijn wapen weg moest doen en op dat moment hoorde hij ‘pop’. Toen hij opstond voelde hij pijn aan zijn linkerzijde en zag hij dat hij bloedde. Hij zag dat [verdachte] wegrende en hij hoorde dat [verdachte] zei: “I come back tomorrow and kill you.” Zijn vrouw kwam op dat moment de kamer binnen. De aangever heeft voorts verklaard dat [verdachte] meende dat de aangever hem nog 5.000 Britse ponden schuldig was.
Op 29 april 2009 heeft de aangever een aanvullende verklaring afgelegd (dossierpagina’s 72 e.v.) en op 5 juni 2009 is hij bij de rechter-commissaris gehoord in het bijzijn van de advocaat van de verdachte. Tijdens deze verhoren heeft hij zijn eerder afgelegde verklaring op de belangrijkste punten consistent herhaald.
Naar het oordeel van het hof wordt de verklaring van de aangever ondersteund door de verklaringen van de getuige [betrokkene]. [betrokkene] heeft bij de politie verklaard (dossierpagina’s 23 e.v.) dat zij [verdachte] op de dag dat [slachtoffer] is neergeschoten bij hen thuis heeft gezien, dat zij een schietgeluid heeft gehoord en dat zij [slachtoffer] heeft horen zeggen “[verdachte] why?’, waarna ze zag dat [slachtoffer] gewond was aan zijn zij. Hierop zag zij [verdachte] haastig de woning verlaten, terwijl hij zei dat hij de volgende dag terug zou komen. [betrokkene] is behalve bij de politie, op 5 juni 2009 ook bij de rechter-commissaris en op 11 december 2012 bij de raadsheer-commissaris gehoord. Zij is gebleven bij haar eerder afgelegde verklaring. De verdediging is twee keer in de gelegenheid geweest aan de getuige [betrokkene] vragen te stellen en zo de betrouwbaarheid van haar verklaringen te toetsen. De stelling van de raadsvrouw dat [betrokkene] het bovenstaande enkel heeft verklaard, omdat [slachtoffer] (haar toenmalige partner) haar dat heeft ingefluisterd, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden.
Voorts wordt de verklaring van de aangever ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen van de politie (dossierpagina’s 8 e.v.). De verbalisanten hebben aangever [slachtoffer] op die bewuste dag gewond aangetroffen op een stoel in zijn woonkamer. Op de vloer zagen zij een lege huls van een kogel liggen en voorts hebben zij een inschot in de rugleuning van de stoel geconstateerd. Direct bij het arriveren van de politie, kort na het incident, heeft de aangever tegenover de verbalisanten verklaard dat [verdachte] hem heeft neergeschoten, omdat deze nog 5.000 Britse ponden van hem zou krijgen.
Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaringen van de aangever dat hij door de verdachte is beschoten, betrouwbaar en geloofwaardig.
Voor de suggestie van de verdediging dat het niet de verdachte, maar iemand anders is geweest die op aangever [slachtoffer] heeft geschoten, is naar het oordeel van het hof geen begin van aannemelijkheid gebleken. Wat de verdachte eerder in het strafproces heeft aangevoerd ter ondersteuning van zijn stelling dat hij niet in de woning van [slachtoffer] geweest is, omdat hij bij zijn tante zou hebben verbleven, is niet aannemelijk geworden. Bij dat oordeel neemt het hof in acht dat de tante van verdachte, toen zij hierover bij de politie en bij de rechter-commissaris als getuige werd gehoord, deze lezing niet heeft bevestigd en voorts heeft verklaard dat er door de vriendin en de zuster van verdachte enige druk op haar is uitgeoefend om te verklaren dat verdachte wel op 3 november 2007 bij haar had verbleven.
Gelet op bovenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 3 november op [slachtoffer] heeft geschoten.
Het hof acht echter niet bewezen dat de verdachte met voorbedachten rade op [slachtoffer] heeft geschoten. Voor het beantwoorden van de vraag of sprake was van voorbedachte raad, zijn de momenten die voorafgaan aan het schietincident van belang. Slechts [slachtoffer] verklaart over de toedracht van het schietincident. Daaruit kan niet anders worden afgeleid dan dat de verdachte toen hij niet het geld kreeg waarvan hij meende dat het hem verschuldigd was, van korte afstand op [slachtoffer] heeft geschoten. Ook al zou dat bedoeld zijn als waarschuwing, nu de verdachte kennelijk voornemens was de volgende dag terug te komen voor het geld, de verdachte heeft door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] zodanig zou raken dat deze aan de gevolgen daarvan zou overlijden. Dat de verdachte niet uit een impuls, maar met voorbedachten rade zo heeft gehandeld kan echter niet wettig en overtuigend worden bewezen, omdat de stukken in het dossier daarvoor geen, in elk geval onvoldoende aanknopingspunten bieden. Het hof zal de verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 3 november 2007 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met een vuurwapen een kogel op voornoemde [slachtoffer] heeft afgevuurd, welke kogel de linkerflank van het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft geschampt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door op korte afstand met een vuurwapen op aangever [slachtoffer] te schieten. De gevolgen hadden dodelijk kunnen zijn, aangezien het slachtoffer in zijn linkerzij, een plek nabij vitale delen van het lichaam, is geraakt. De omstandigheid dat het slachtoffer het leven niet heeft verloren, is een gelukkige, die geenszins aan de verdachte te danken is. Door aldus te handelen heeft de verdachte ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Een dergelijk feit heeft in de regel grote impact op het slachtoffer daarvan. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat het schietincident heeft plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer. De woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Bovendien waren, zoals de verdachte wist, de vriendin en de pasgeboren baby van het slachtoffer thuis en werden direct met dit ernstige feit geconfronteerd. Daarnaast leiden schietincidenten tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 27 maart 2014 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld, doch niet ter zake van soortgelijke feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Die straf is lager dan wat de rechtbank in eerste aanleg heeft opgelegd, omdat het hof de verdachte zal vrijspreken van de voorbedachte raad.
Het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 Patroon, GFL LIGER 9mm, 3210143; vanaf vloer woonkamer
- 1 Huls, FC, 3210145; vanaf vloer woonkamer
- 1 stuk Munitie, 3210146; kogel vanaf vloer woonkamer.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 november 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 november 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Gonggrijp-van Mourik, mr. H.A. van Eijk en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. N. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 april 2014.
[...]