ECLI:NL:GHAMS:2014:2050

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2014
Publicatiedatum
4 juni 2014
Zaaknummer
23-003129-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met bewijsoverweging diefstal gereedschap

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2012. De verdachte, geboren in 1985, was aangeklaagd voor diefstal van gereedschap van een bouwplaats. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf, die werd vernietigd en vervangen door een taakstraf van 100 uren of 50 dagen hechtenis. De zaak kwam ter terechtzitting na onderzoek op 22 mei 2013 en 10 april 2014. De advocaat-generaal had gevorderd tot een werkstraf, maar het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een ernstig feit, waarbij hij de financiële schade en overlast voor anderen negeerde. De verdachte had eerder al veroordelingen voor vermogensdelicten. Het hof hield rekening met het feit dat de diefstal drie jaar geleden had plaatsgevonden en dat de verdachte sindsdien een positieve wending in zijn leven had genomen. De beslissing van het hof was gebaseerd op de artikelen 22c, 22d en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.

Uitspraak

parketnummer: 23-003129-12
datum uitspraak: 24 april 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2012 in de strafzaak onder de parketnummers 13-660672-11, 23-003788-09 (TUL) en 13-852729-09 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 mei 2013 en 10 april 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof het vonnis aanvult met de hieronder weergegeven bewijsoverweging.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder overlegging van een pleitnotitie bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte weliswaar op de camerabeelden in de lift te zien is, maar dat de spullen die hij op dat moment ophaalde, gereedschap betrof waar hij die dag zelf mee had gewerkt. Deze verklaring van de verdachte wordt ondersteund door de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte], aldus de raadsman.
Met betrekking tot de camerabeelden van de lift heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Uit het dossier blijkt niet op welk tijdstip de beelden waarop de verdachte te zien is zijn gemaakt en op basis waarvan de selectie van de nog geen negen minuten aan beeldmaterieel is gemaakt. Op de beelden is niet te zien op welke verdieping de verdachte zich bevindt op het moment dat hij de spullen ophaalt. Voorts is niet goed te zien wat voor soort spullen de verdachte in zijn handen heeft. Te zien is enkel dat hij een koffer in zijn ene en ook iets in zijn andere hand heeft. Aangever [slachtoffer] stelt zijn Hitachi-koffer op de beelden te herkennen. Op de beelden is echter onmogelijk te zien of de koffer die de verdachte in zijn hand heeft van het merk Hitachi is. De verdachte lijkt op de beelden iets roods in zijn andere hand te hebben. Het dossier bevat echter geen bewijs dat dit de trapborenset van aangever [slachtoffer] is geweest.
Het hof overweegt het volgende.
Aangever [slachtoffer] heeft bij zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij op die bewuste dag aan het werk was op de zesde verdieping. Toen hij die verdieping verliet om te gaan pauzeren had hij zijn koffer met twee boormachines en bijbehorende trapborenset daar achtergelaten en toen hij na het pauzeren terugkwam lagen deze spullen er niet meer. De boormachines zaten in een grijs/groene Hitachi koffer en de trapborenset in een rood doosje. Omdat de zesde verdieping slechts met de lift te bereiken was, nu geen gebruik van de trappen mocht worden gemaakt, zijn de camerabeelden van de lift bekeken vanaf het tijdstip dat de aangever is gaan pauzeren tot het moment waarop de aangever op die beelden de verdachte de lift met zijn spullen zag verlaten. De aangever herkende zijn Hitachi koffer in combinatie met het rode doosje waarin zijn trapborenset zat, toen deze op de camerabeelden in de lift in een doos werden gestopt. De aangever heeft verklaard de zesde verdieping op de camerabeelden te hebben herkend aan de achterwand en aan de deur aan de linkerkant die door de open liftdeuren te zien waren. De aangever heeft voorts verklaard dat de verdachte en zijn mededader niets op de zesde verdieping te zoeken hadden, omdat het werk daar bijna af was en de vloerenleggers er al bezig waren.
Het hof ziet geen reden om aan de verklaringen van de aangever te twijfelen. Het hof heeft de camerabeelden ter terechtzitting in hoger beroep in het bijzijn van de verdachte, diens raadsman en de advocaat-generaal bekeken. Het hof heeft ter terechtzitting geconstateerd dat de verschillende etages die op de camerabeelden te zien zijn wanneer de liftdeuren open gaan, niet allemaal op elkaar lijken. Het hof acht het dan ook aannemelijk dat aangever [slachtoffer] de zesde verdieping op de beelden heeft herkend.
Het hof heeft ter terechtzitting voorts geconstateerd dat op de koffer die de verdachte op de camerabeelden in zijn handen heeft een opdruk met tekst te zien is en dat de koffer een grijs/groene kleur heeft. Op de beelden is weliswaar niet te zien of het een koffer van het merk Hitachi betreft, maar de koffer vertoont voldoende kenmerken waaraan de aangever als eigenaar en gebruiker de koffer heeft kunnen herkennen als de zijne, in combinatie met het rode doosje en met zijn kennis van de plek waar hij de koffer en het doosje heeft achtergelaten.
Het hof is van oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal van gereedschappen van een bouwplaats. Dit is een ernstig feit, temeer nu op een bouwplaats vele mensen gelijktijdig met gereedschap bezig zijn, dit gereedschap niet altijd direct in het zicht hebben en men elkaar moet kunnen vertrouwen op de werkvloer. De verdachte heeft slechts oog gehad voor zijn financiële gewin en heeft zich niet bekommerd om de financiële schade en overlast die hij door zijn handelen heeft veroorzaakt.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 27 maart 2014 is de verdachte eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof houdt er in het voordeel van de verdachte rekening mee dat het feit zich reeds drie jaar geleden heeft voorgedaan en dat het leven van de verdachte sindsdien een positieve wending lijkt te hebben genomen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Gonggrijp-van Mourik, mr. H.A. van Eijk en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. N. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 april 2014.
[...]