ECLI:NL:GHAMS:2014:2039

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2014
Publicatiedatum
4 juni 2014
Zaaknummer
23-004191-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot medeplegen van zware mishandeling met voorbedachte rade

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar het hof heeft het hoger beroep van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. De zaak betreft een poging tot medeplegen van zware mishandeling met voorbedachte rade, gepleegd op 17 juni 2011 te Amsterdam. De verdachte en haar mededaders hebben het slachtoffer, [slachtoffer], in een portiek aangevallen, waarbij zij haar met een staaf hebben geslagen en geschopt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld, en dat er voldoende gelegenheid was om na te denken over de gevolgen van de daad. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van voorbedachte raad en dat de verdachte handelde uit noodweer, maar het hof verwierp deze verweren. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 167 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 2.415,00 toegewezen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

parketnummer: 23-004191-12
datum uitspraak: 29 april 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 september 2012 in de strafzaak onder parketnummer 13-670551-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 april 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover thans nog aan de orde- ten laste gelegd dat
1
primair:
zij op of omstreeks 17 juni 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg) met een of meer van haar mededader(s), althans alleen naar voornoemde [slachtoffer] is toegegaan, waarna zij, verdachte, en/of een of meer van haar mededader(s)
- voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen met een ijzeren staaf, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, op het hoofd en/of het gezicht en/of het lichaam heeft/hebben geslagen en/of
- voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen tegen/in het gezicht en/of het hoofd en/of de buik, in elk geval het lichaam heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of geslagen en/of gestompt;
1
subsidiair:
zij op of omstreeks 17 juni 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, Roomtuintjes, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit
- het eenmaal of meermalen met een ijzeren staaf, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, slaan op/tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of
- het eenmaal of meermalen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of de buik, in elk geval het lichaam van voornoemde [slachtoffer] schoppen en/of trappen en/of slaan en/of stompen;
2:
zij op of omstreeks 17 juni 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit
- het vastgrijpen en/of vasthouden en/of dichtknijpen en/of dicht geknepen houden van de keel van voornoemde [slachtoffer] en/of
- het slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen tegen het hoofd en/of het gezicht en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of
- het duwen tegen de rug, in elk geval het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of
- het geven van een "knietje" tussen de benen van voornoemde [slachtoffer] en/of
- het krabben in de nek van voornoemde [slachtoffer] en/of
- het trekken en/of rukken aan de haren van voornoemde [slachtoffer], waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Gevoerde verweren gevoerd in hoger beroep

t.a.v. feit 1
Signalement
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, aan de hand van zijn overgelegde pleitaantekeningen, betoogd dat het signalement dat de aangeefster heeft gegeven van haar aanvalster niet overeenkomt met de foto op pagina 178 van het dossier.
Herkenning van de verdachte door getuige [getuige]
De herkenning van de verdachte door de getuige is een conclusie die zij heeft vernomen van aangeefster en mag daarom niet strekken tot bewijs. De aangeefster heeft immers tegen de getuige gezegd (zo verklaart de getuige bij de raadsheer-commissaris): “Jij zag toch ook dat het dat meisje van die middag was?”.
Geen strafbare poging tot zware mishandeling
Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte opzet had welke was gericht op zwaar lichamelijk letsel zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastelegging voor zover dit ziet op de zware mishandeling.
Geen voorbedachte raad
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan op geen enkele wijze worden vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachten voldoende tijd hebben genomen althans gehad om zich daaraan voorafgaande te beraden over de geweldshandelingen jegens aangeefster. De verdachte moet worden vrijgesproken van voorbedachte raad.
t.a.v. feit 2
Medeplegen
Een eventueel opzet van de moeder van niet gericht op het toebrengen van letsel en op eventuele samenwerking met de verdachte maar louter op de beëindiging van een vervelende situatie. De getuige [getuige] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de moeder van het andere meisje ze uit elkaar probeerde te halen.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt hieromtrent als volgt.

t.a.v. feit 1:

Het signalement
Het hof is van oordeel dat het door de aangeefster gegeven signalement niet in tegenspraak is met de foto van de verdachte op blz. 178 van het dossier. In het bijzonder komen met die beschrijving overeen het geslacht, de leeftijd, de mogelijk Marokkaanse dan wel Noord-Afrikaanse afkomst en het krullende haar. Nu de foto verdachte afbeeldt vanaf haar hoofd tot ongeveer halverwege haar schouders valt daarvan onvoldoende op te maken of de persoon op de foto een dik postuur zou hebben. Overigens heeft het hof ter zitting bij verdachte dezelfde genoemde kenmerken waargenomen. De foto toont een persoon met een gesloten mond, zodat ook niet kan worden vastgesteld of deze persoon slotjes dan wel een beugel draagt.
Herkenning van de verdachte door getuige [getuige]
De getuige [getuige] heeft bij de politie op 17 juni 2011 verklaard dat zij het meisje herkende, die het slachtoffer die avond in het portiek opwachtte en haar in het gezicht trapte en toen zij op de grond viel met een staaf sloeg en haar schopte, als dezelfde persoon die ‘s middags ruzie had gehad met het slachtoffer.
Deze getuige heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard op de vraag of een van de meisjes hetzelfde was als van die middag: Ja, ik weet nog dat ik haar op dat moment herkende. Daarna verklaarde de getuige dat de aangeefster tegen haar gezegd had dat zij toch ook zag dat het dat meisje van die middag was. Dit leidt niet tot de conclusie die de raadsman trekt nu de herkenning door de getuige geschiedt door de vaststelling dat het een zelfde meisje als van de middag is geweest en daardoor wel degelijk een zelfstandige herkenning vormt en niet een afgeleide.
strafbare poging tot zware mishandeling
De verdachte heeft door haar handelen, het in het gezicht trappen van het slachtoffer waardoor zij achterover viel tegen een muur, het slaan op het hoofd van het slachtoffer met een staaf en het schoppen tegen het lichaam en in het gezicht van het slachtoffer, toen het slachtoffer op de grond lag, terwijl haar mededaders het slachtoffer ook schopten en sloegen, de opzet gehad op zware mishandeling. Het slachtoffer heeft gezegd dat zij moesten stoppen maar de verdachte en haar mededaders bleven doorgaan met slaan en schoppen.
Voorbedachte raad
De omstandigheid dat de verdachte en haar mededaders zich gezamenlijk hebben verschanst in de portiek waar de woning van het slachtoffer gelegen is en aldaar enige tijd de komst van het slachtoffer hebben afgewacht, waarna zij toen het slachtoffer arriveerde direct op haar hebben ingeschopt en geslagen en getrapt en haar met een staaf hebben geslagen terwijl zij op de grond lag, kan bezwaarlijk anders worden aangemerkt dan – meer dan – voldoende gelegenheid om na te denken over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
t.a.v. feit 2:
Medeplegen
De getuige [getuige] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat moeder van de verdachte de verdachte en de aangeefster uit elkaar wilde halen. Tegelijkertijd verklaart zij bij de raadsheer-commissaris dat zij niet meer weet waaraan getrokken of geduwd werd en dat zij niet meer weet hoe de moeder de meisjes uit elkaar haalde.
Deze verklaring bij de raadsheer-commissaris is evenwel niet strijdig met hetgeen de getuige heeft verklaard bij de politie op 17 juni 2011 inhoudende dat verdachte NN2 (het hof begrijpt: de moeder van verdachte) het slachtoffer aan de haren omhoog heeft getrokken.
Aldus is kan de getuigenverklaring van [getuige], zoals afgelegd op 17 juni 2011 niet als onbetrouwbaar worden aangemerkt en is bruikbaar voor het bewijs.
Het verweer dat er geen sprake is van medeplegen wordt verworpen.
De overige door de raadsman gevoerde (bewijs)verweren die niet reeds door de rechtbank zijn besproken vinden hun weerlegging in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1
primair:
zij op 17 juni 2011 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met haar mededaders naar voornoemde [slachtoffer] is toegegaan, waarna zij, verdachte, en haar mededaders
- voornoemde [slachtoffer] meermalen met een staaf op het hoofd en het lichaam hebben geslagen en
- voornoemde [slachtoffer] meermalen tegen het gezicht en het hoofd en de buik hebben geschopt en getrapt en geslagen.
2:
zij op 17 juni 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit
- het krabben in de nek van voornoemde [slachtoffer] en
- het trekken aan de haren van voornoemde [slachtoffer],
waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsman van de verdachte heeft -zakelijk weergegeven- het volgende betoogd.
De verdachte dient ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat zij heeft gehandeld uit noodweer-noodweerexces.
De verdachte kan wat betreft het trekken aan de haren een geslaagd beroep doen op noodweer althans noodweerexces. Het trekken aan de haren was een reactie op het trekken aan de haren van de verdachte door de aangeefster.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een succesvol beroep op noodweer is vereist, dat sprake is van (dreiging met) een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het (eigen of eens anders) lijf, eerbaarheid of goed. Voorts dient de wijze van verdediging noodzakelijk en geboden te zijn.
Het hof is van oordeel dat, alles afwegende, uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, de door verdachte geschetste gang van zaken onvoldoende aannemelijk is geworden, zodat het beroep op noodweer reeds op die grond dient te worden verworpen.
Het hof gaat daarbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De aangeefster heeft verklaard (blz. 12) dat de verdachte tegen haar moeder riep: dat is het buurmeisje of woorden van gelijke strekking. Daarna is zij door de verdachte bij haar haren gepakt en naar beneden getrokken. De moeder van de verdachte heeft de aangeefster daarbij in de nek gekrabd.
De getuige [getuige] verklaarde (blz. 24) dat zij hoorde dat de verdachte tegen de aangeefster zei: Wat is nou jouw probleem.” De getuige ziet dat de verdachte de aangeefster aan haar haren naar beneden trok en dat de aangeefster voorover gebukt stond. Daarna trekt de moeder van de verdachte aan de haren van de aangeefster. De verdachte heeft verklaard dat zij misschien met een nagel in de nek van aangeefster is gekomen toen zij aan haar haren had getrokken.
De door de raadsman gestelde noodweersituatie is derhalve niet aannemelijk geworden nu deze noodweersituatie niet ondersteund wordt door de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting. Het beroep op noodweer faalt. Nu er geen sprake is geweest van een noodweersituatie kan er ook geen sprake geweest zijn van noodweerexces.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
poging tot medeplegen van zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
medeplegen van mishandeling

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 167 dagen met aftrek van voorarrest conform artikel 27 Wetboek van strafrecht waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis en de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 2.415,00 en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot en gevangenisstraf voor de duur van 167 dagen met aftrek van voorarrest conform artikel 27 Wetboek van strafrecht waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis en dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 2.415,00 en de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met haar moeder de aangeefster mishandeld. De verdachte heeft diezelfde avond de aangeefster in het portiek van haar woning opgewacht en haar, samen met anderen, geschopt, getrapt, geslagen en met een staaf o.a. op haar hoofd geslagen.
De aangeefster heeft zich door dit voorval, dat plaatsvond in de nabijheid van haar woning, zo onveilig gevoeld dat zij niet meer terug durfde naar haar eigen woning. Zij is eerst verhuisd binnen Amsterdam. Omdat zij zich nog steeds niet veilig voelde is zij buiten Amsterdam gaan wonen. Zij is onder behandeling geweest bij een psychiater in verband met angst en paniekgevoelens. De plek op haar hoofd waar het littekens zit is nog steeds pijnlijk.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat zij, na het incident in de middag, er voor gekozen heeft om de aangeefster, samen met anderen, in de portiek van haar woning op te wachten en haar aldaar aan te vallen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 31 maart 2014 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft tevens acht geslagen op het omtrent de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 31 augustus 2011 opgemaakt door reclasseringswerker [deskundige].
De raadsman heeft betoogd dat een veroordelend arrest op de verstrekking van de Verklaring Omtrent het Gedrag desastreuze gevolgen zou kunnen hebben. Verzocht wordt daarmee rekening te houden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Indien de raadsman bedoelt te betogen dat de verdachte bij een veroordeling schuldig zou moeten worden verklaard zonder oplegging van straf en/of maatregel, zal het hof geen gehoor geven aan dit verzoek, reeds gezien de ernst van met name feit 1.
Het hof acht, alles afwegende, een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.415,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 57, 300 en 303 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
167 (honderdzevenenzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
120 (honderdtwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafbestaande uit een werkstraf voor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.415,00 (tweeduizend vierhonderdvijftien euro) bestaande uit € 1.415,00 (duizend vierhonderdvijftien euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 2.415,00 (tweeduizend vierhonderdvijftien euro) bestaande uit € 1.415,00 (duizend vierhonderdvijftien euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
34 (vierendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. H.J. Bronkhorst en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van mr. O. Boekraad, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 april 2014.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.