In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 3 april 2014 een beschikking gegeven inzake de verlenging van de geldingsduur van eerder getroffen voorzieningen in een ondernemingsrechtelijke kwestie. De verzoekers, bestaande uit de heren [A], [B] en [C], hebben een verzoek ingediend tegen de besloten vennootschap [D] B.V. en belanghebbenden [E], [F] en [G]. De Ondernemingskamer had eerder, in een beschikking van 25 april 2012, vastgesteld dat er wanbeleid had plaatsgevonden binnen [D] en had verschillende voorzieningen getroffen, waaronder het ontslag van een bestuurder en de benoeming van een nieuwe bestuurder voor een periode van twee jaar.
In het verzoek van [D] van 3 februari 2014 werd gevraagd om de tijdelijke aanstelling van de bestuurder en de overdracht van de aandelen in [D] te verlengen. De Ondernemingskamer heeft de zaak behandeld tijdens een openbare zitting op 3 april 2014, waar de partijen hun standpunten hebben toegelicht. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat de omstandigheden die aanleiding gaven voor de eerdere voorzieningen nog steeds voortduren en dat er een reële mogelijkheid bestaat dat partijen tot overeenstemming komen over de onderlinge schuldverhoudingen.
De Ondernemingskamer heeft besloten om de geldingsduur van de getroffen voorzieningen te verlengen met twee jaar, ingaande op 25 april 2014. Het verzoek om meer of anders te verzoekt is afgewezen. De beschikking is gegeven door een panel van rechters, waaronder de voorzitter mr. P. Ingelse, en is ondertekend op 12 mei 2014.