ECLI:NL:GHAMS:2014:1960

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
23-001763-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering in kader van hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 maart 2013. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de veroordeelde, die in eerste aanleg was veroordeeld voor het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De rechtbank had de veroordeelde verplicht tot betaling van een bedrag van € 173.080,82 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het openbaar ministerie vorderde in hoger beroep dat de veroordeelde een bedrag van € 241.465,00 zou betalen.

Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 1 april 2014 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, geschat op € 97.691,12, door middel van of uit de baten van de strafbare feiten waarvoor hij was veroordeeld. De verdediging had aangevoerd dat de veroordeelde gedurende een periode van medische behandeling niet in staat was om werkzaamheden te verrichten en dat een deel van de hennepplanten was gestolen. Het hof heeft deze argumenten echter niet voldoende onderbouwd geacht.

De uiteindelijke beslissing van het hof was dat de eerdere beslissing van de rechtbank niet in stand kon blijven. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 97.691,12, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof op 15 april 2014, waarbij de meervoudige strafkamer aanwezig was.

Uitspraak

parketnummer: 23-001763-13
datum uitspraak: 15 april 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 maart 2013 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-710330-11 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 241.465,00.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 maart 2013 -kort gezegd- veroordeeld ter zake van telen van hennep en diefstal van elektriciteit.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij beslissing van 26 maart 2013 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 173.080,82 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen zowel het vonnis als de beslissing.
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 15 april 2014 veroordeeld ter zake van -kort gezegd- het telen van hennep en diefstal van elektriciteit.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 april 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Beslissing waarvan beroep

De beslissing waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Het hof is van oordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel, geschat op een bedrag van
€ 97.691,12, heeft verkregen door middel van of uit de baten van de strafbare feiten ter zake waarvan hij bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 15 april 2014 is veroordeeld.
Het hof ontleent deze schatting aan de inhoud van de bewijsmiddelen.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 133.191,06 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De verdediging heeft het hof verzocht om bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening te houden met de omstandigheid dat veroordeelde het pand aanvankelijk heeft betrokken om werkzaamheden uit te kunnen voeren aan zijn boot. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat de veroordeelde gedurende een periode van 20 augustus 2010 tot en met 25 oktober 2010 onder behandeling was bij de oncoloog en om die reden geen werkzaamheden heeft kunnen verrichten ten behoeve van de kwekerij. De verdediging verzoekt deze periode af te trekken bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Verder is nog aangevoerd dat een deel van de planten is gestolen, vandaar ook het gat in het dak van de bedrijfsruimte. Ook hier moet rekening mee worden gehouden.
Het hof gaat in zijn berekening uit van de voordeelsberekening zoals opgenomen in de beslissing van de rechtbank Noord-Holland van 26 maart 2013, met dien verstande dat het hof in de berekening uit gaat van een aangetroffen hoeveelheid van 556 hennepplanten nu dit het aantal planten is dat volgens de advocaat-generaal in de voordeelsberekening moet worden betrokken. Daarnaast gaat het hof uit van de omstandigheid dat de veroordeelde, wegens medische behandeling, gedurende een periode van twee maanden niet in staat is geweest om ten behoeve van de kwekerij werkzaamheden te verrichten waardoor het totaal aantal geslaagde oogsten vastgesteld dient te worden op drie.
Het hof acht het standpunt van de verdediging dat het pand aanvankelijk deels is gebruikt voor werkzaamheden aan de boot van de verdachte, en dat in deze periode geen hennep gekweekt werd, onvoldoende onderbouwd en ook verder niet aannemelijk.
Dat bij een diefstal een deel van de planten is verdwenen acht het hof evenmin voldoende onderbouwd, zodat ook hieraan voorbij zal worden gegaan.
Het hof gaat uit van de volgende voordeelsberekening:
Berekening opbrengst
556 planten x 23 gram = 12.788 gram / oogst
Waarde oogst: 12.788 x € 3,28 = € 41.944,64
Totale opbrengst 3 oogsten: 3 * € 41.944,64= € 125.833,92
Berekening kosten
Per oogst
Afschrijvingen € 450,00
Inkoop stekken 556 * € 2,85 € 1.584,60
Kweekmedium 556 * € 3,33 € 1.851,48
Canacutter € 58,75
Huisvesting € 1.251,97 * 10 / 3
€ 4.173,23
Totaal per oogst: € 8.118,06
Totale kosten 3 oogsten € 3 * 8.118,06 € 24.354,18
Elektriciteit: € 3.788,54
Wederrechtelijk verkregen vermogen: € 125.833,92 – (€ 24.354,18 + € 3.788,54) = € 97.691,12.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 97.691,12.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 97.691,12
(zevenennegentig duizend zeshonderd éénennegentig euro en twaalf eurocent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
97.691,12 (
zevenennegentig duizend zeshonderd éénennegentig euro en twaalf eurocent).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. D. Radder, en mr. J.G.W. Willems-Morsink, in tegenwoordigheid van
mr. A.J. Meyer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
15 april 2014.
Mr. Willems-Morsink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]