Uitspraak
mr. E. Akopovate Purmerend.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De verzoekster, aangeduid als [X], had eerder op 26 november 2013 een afwijzing ontvangen van de rechtbank Noord-Holland. In haar verzoekschrift stelde [X] dat zij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden en dat haar persoonlijke omstandigheden waren gewijzigd. Ze gaf aan dat haar financiële problemen begonnen na de scheiding van haar ouders en dat ze had geprobeerd haar moeder te helpen door te werken. Ondanks haar inspanningen om haar situatie te verbeteren, ontving ze onterecht bijstandsuitkeringen die ze niet had teruggestort, wat leidde tot een schuld aan de Dienst Werk en Inkomen (DWI).
Tijdens de zitting op 14 januari 2014 heeft [X] haar situatie toegelicht, waarbij ze aangaf dat ze inmiddels hulp had gezocht bij schuldhulpverlening en dat ze werkte. Het hof heeft echter geoordeeld dat [X] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw was in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek. Het hof wees erop dat [X] wist dat ze geen recht had op de ontvangen uitkeringen en dat ze deze niet had gereserveerd voor terugbetaling.
Daarnaast oordeelde het hof dat de wijzigingen in haar leef- en zorgsituatie onvoldoende waren om haar verzoek te honoreren. De begeleiding door een psycholoog was nog niet bewezen effectief, en het hof was niet overtuigd dat [X] in staat zou zijn om zelfstandig met haar financiën om te gaan zonder extra ondersteuning. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en [X] in overweging gegeven om in de toekomst opnieuw een verzoek in te dienen als ze kan aantonen dat haar situatie is verbeterd.