Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
3.Slotsom
De kosten van de procedure in eerste aanleg worden begroot op:
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep inzake de verstrekking van stukken onder de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De appellant, wonende te Amsterdam en vertegenwoordigd door advocaat mr. J. van de Laar, heeft de onderlinge waarborgmaatschappij Medirisk B.A. aangeklaagd, die gevestigd is te Utrecht en vertegenwoordigd door advocaat mr. E.J.C. de Jong. De zaak betreft de vraag welke stukken onder de uitzonderingsbepalingen van artikel 2 en/of artikel 43 van de Wbp vallen.
Het hof verwijst naar eerdere tussenbeschikkingen van 31 januari 2012 en 4 maart 2014. Medirisk heeft gereageerd op de beschikking van 4 maart 2014 en de appellant heeft een antwoordakte ingediend. Het hof heeft in zijn beschikking van 4 maart 2014 overwogen dat Medirisk nader moest motiveren hoe zij citeerde uit een rapport van dr. [X], dat niet terug te vinden was in de overgelegde rapporten. Tevens diende Medirisk te verklaren waarom zij niet eerder melding had gemaakt van mondeling overleg tussen haar advocaat en de medisch adviseur.
Het hof heeft bepaald dat Medirisk de stukken die zij bereid was te verstrekken aan de appellant diende te overhandigen, evenals de stukken die in de beschikking van 4 maart 2014 zijn opgesomd. Medirisk heeft in haar akte van 1 april 2014 uiteengezet dat er geen rapport van dr. [X] is en dat zij niet kan worden bevolen een dergelijk rapport te overleggen. Het hof komt tot de slotsom dat de beschikking van de rechtbank Utrecht van 11 mei 2011 vernietigd moet worden. Medirisk wordt veroordeeld in de proceskosten van de appellant, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
De beslissing van het hof houdt in dat Medirisk de stukken moet verstrekken die zij eerder heeft aangegeven en dat de proceskosten aan de zijde van de appellant worden vergoed. De kosten van de procedure in eerste aanleg worden begroot op € 1.167,- en in hoger beroep op € 2.682,-. De beschikking is gegeven ter openbare terechtzitting op 20 mei 2014.