ECLI:NL:GHAMS:2014:1914

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
23-005577-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kinderrechter inzake diefstal door twee of meer verenigde personen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1996 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor diefstal van een portemonnee op 28 november 2013 te Amsterdam. De kinderrechter had hem hiervoor 30 dagen jeugddetentie opgelegd. De verdachte stelde in hoger beroep dat de aanhouding en het bewijs tegen hem gebaseerd waren op etnisch profileren, wat volgens zijn raadsman zou leiden tot bewijsuitsluiting. Het hof heeft echter vastgesteld dat de observatie van de verdachte door de politie niet uitsluitend op zijn etnische achtergrond was gebaseerd, maar onderdeel uitmaakte van een bredere politietaak om straatcriminaliteit te bestrijden. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van onrechtmatigheid in het handelen van de verbalisanten en verwierp het verweer van de raadsman. Het hof achtte de diefstal wettig en overtuigend bewezen en bevestigde de straf van 30 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften uit het Wetboek van Strafrecht in acht genomen en het vonnis van de kinderrechter vernietigd, maar de verdachte alsnog veroordeeld tot dezelfde straf.

Uitspraak

parketnummer: 23-005577-13
datum uitspraak: 27 mei 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 12 december 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-703620-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 mei 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 november 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof een andere bewijsconstructie zal bezigen dan de eerste rechter.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het vermoeden dat verdachte met zijn medeverdachten een strafbaar feit zou plegen louter is gebaseerd op etnisch profileren en dat het daarop gebaseerde volgen van de verdachte(n) onrechtmatig zou zijn. Dit levert – aldus de raadsman – een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering op, hetgeen bewijsuitsluiting van de hierdoor verkregen bewijsmiddelen tot gevolg moet hebben.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 28 november 2013 waren meerdere verbalisanten belast met een speciale opdracht, inhoudende het bestrijden van overlast voortvloeiende uit straatcriminaliteit. In dat kader worden verschillende opvallende groepen gevolgd. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat twee van de verbalisanten omstreeks 16.00 uur op het Damrak starten met het observeren van twee jonge jongens, verdachte en een andere jongeman. Iets later voegden twee andere jongemannen zich bij het tweetal. Het valt verbalisanten op dat leden van deze groep bij diverse panden (snel) naar binnen keken, dan wel opvallend op zich heen keken. De aanhouding van verdachte en zijn medeverdachten – na de voltooiing van de diefstal van de portemonnee – heeft om 16.25 uur plaatsgevonden.
Hoewel door verbalisanten niet expliciet wordt gerelateerd waarom deze groep jongens gedurende een korte tijd geobserveerd wordt, biedt het proces-verbaal te weinig aanknopingspunten om te stellen dat dit alleen is gebaseerd op de etnische achtergrond van deze groep. Voorts stelt het hof vast dat het observeren of volgen van dermate korte duur is, dat er geen sprake is van
stelselmatigobserveren van verdachte en zijn medeverdachte. In het onderhavige geval valt het volgen of observeren van deze groep jongens onder de algemene politietaak zoals vermeld in artikel 3 van de Politiewet, waardoor geen sprake is van een onrechtmatigheid in het handelen van verbalisanten. Een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering doet zich dan ook niet voor. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 november 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee (met inhoud), toebehorende aan [benadeelde].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 30 dagen met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich op 28 november 2013, samen met zijn mededaders, schuldig gemaakt aan diefstal van een portemonnee. De wijze waarop verdachte deze portemonnee heeft weggenomen, getuigt van een zeker raffinement. Door aldus te handelen heeft verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 mei 2014 is de verdachte niet eerder veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Het hof heeft tevens het advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 2 december 2013 in aanmerking genomen. Hierin wordt geadviseerd een jeugddetentie op te leggen, nu verdachte niet in Nederland verblijft en andere strafmodaliteiten niet uitvoerbaar lijken.
Het hof acht, alles afwegende, een jeugddetentie voor de duur van 30 dagen met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden. Gelet op de aard en de ernst van het feit, alsmede de persoonlijke omstandigheden van verdachte, komt een andere strafmodaliteit niet in aanmerking.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77i en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
30 (dertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.G.B. Heutink, mr. T.A.C. van Hartingsveldt en mr. J.G.W. Willems-Morsink, in tegenwoordigheid van mr. J.E. van der Ploeg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 mei 2014.
Mr. T.A.C. van Hartingsveldt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.