ECLI:NL:GHAMS:2014:1902

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2014
Publicatiedatum
26 mei 2014
Zaaknummer
23-002273-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen in een geweldszaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor openlijke geweldpleging tegen twee slachtoffers op 10 juni 2012 in Amsterdam. De rechtbank had de verdachte een taakstraf van 120 uren opgelegd, die bij niet-naleving kon worden omgezet in 60 dagen hechtenis. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep op 7 maart 2014 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verklaringen van de slachtoffers inconsistent waren en daarom niet als bewijs mochten worden gebruikt. De advocaat-generaal betwistte dit en stelde dat de verklaringen elkaar op cruciale punten ondersteunden. Het hof heeft de verklaringen van de slachtoffers beoordeeld en geconcludeerd dat, ondanks enkele kleine inconsistenties, de verklaringen betrouwbaar waren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een van de slachtoffers, en heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd. De verdachte is opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en het eerdere strafblad van de verdachte, waarin eerder geweldsdelicten waren vermeld. Het hof heeft geen aanleiding gezien om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, omdat de verdachte inmiddels zelf hulp heeft gezocht voor zijn alcoholprobleem. De uitspraak benadrukt het belang van de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen in strafzaken en de gevolgen van geweldsdelicten voor slachtoffers en de maatschappij.

Uitspraak

parketnummer: 23-002273-13
datum uitspraak: 21 maart 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 april 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-650852-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 maart 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman mr. S.C. Post, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
primair:
hij op of omstreeks 10 juni 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Korte Leidsedwarsstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het
-(met kracht) een of meer keer (met gebalde vuist(en)) slaan en/of stompen tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
-(met kracht) een of meer keer (met gebalde vuist(en)) slaan en/of stompen in de buik en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 2];
subsidiair:
hij op of omstreeks 10 juni 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] (met kracht) een of meer keer (met gebalde vuist(en)) tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Betrouwbaarheid van verklaringen

De raadsman heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat de verklaringen van de portiers
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] (hierna te noemen: [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]) dienen te worden uitgesloten van het bewijs, vanwege inconsistenties en innerlijke tegenstrijdigheden in de verklaringen.
De advocaat-generaal heeft geantwoord dat de verklaringen van [slachtoffer 2] afgelegd ter terechtzitting en bij de politie in beperkte mate van elkaar afwijken, maar dat dit niet ten gevolge dient te hebben dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven.
Het hof overweegt als volgt.
De aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ondersteunen elkaar op cruciale punten. Beide aangevers verklaren dat [slachtoffer 2] de verdachte en zijn medeverdachte de toegang tot Club Candela hebben geweigerd omdat de medeverdachte een joggingbroek droeg, dat er vervolgens werd geduwd en getrokken en dat [slachtoffer 1] door de verdachte aan de linkerkant van zijn gezicht werd geslagen. Dit laatste wordt ondersteund door het bij [slachtoffer 1] waargenomen letsel. Voorts zijn de verschillen tussen de verklaringen van [slachtoffer 2], alsmede tussen die van [slachtoffer 1] afgelegd bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg op 10 april 2013 dusdanig gering en niet wezenlijk van aard dat daaraan geen argument kan worden ontleend om ze als onbetrouwbaar aan te merken. De verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] van 10 juni 2012 vinden in de kern bevestiging in later door hen afgelegde verklaringen, zij het dat de herinneringen van de aangevers aan de door hen op 10 juni 2012 in detail beschreven situatie kennelijk - en niet onbegrijpelijk - door het verstrijken van de tijd op 10 april 2013 enigszins waren vervaagd. Uit voornoemde op 10 april 2013 afgelegde verklaringen valt echter niet af te leiden, noch is overigens aannemelijk geworden, dat hetgeen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bij de politie hebben verklaard onwaar is.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 10 juni 2012 te Amsterdam, met een ander op of aan de openbare weg, de Korte Leidsedwarsstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het
- met kracht met gebalde vuist stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer 1].
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, bij niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging jegens een portier van een uitgaansgelegenheid. Een dergelijk feit maakt niet alleen inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar draagt ook bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid in het uitgaansleven, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsrapport van 26 oktober 2012, waarin is gerapporteerd dat er sprake is van problematisch alcoholgebruik en daaruit voortvloeiende agressie. De reclassering heeft voorts opgemerkt dat deze problematiek in het verleden meermaals tot zeer ernstig delict gedrag heeft geleid. Het hof neemt daarbij in ogenschouw dat – gelet hetgeen de verdachte zelf over zijn alcoholinname op de avond van het feit heeft verklaard en de verklaringen van aangevers dat de verdachte dronken leek te zijn – alcohol ook bij het plegen van het onderhavige delict een rol heeft gespeeld. In het voordeel van de verdachte neemt het hof in zijn oordeel mee dat de verdachte reeds zelf het initiatief heeft genomen om voor zijn alcoholprobleem hulp te zoeken bij De Waag. Door de raadsman is ter terechtzitting betoogt dat de verdachte thans geen hulp meer nodig heeft ten aanzien van zijn alcoholprobleem. Het hof ziet derhalve geen aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met de bijzondere voorwaarde van een behandelverplichting.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 februari 2014 is de verdachte eerder ter zake van een geweldsdelict onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. H.W.J. de Groot en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van
mr. A.T. de Muinck - Dezentje, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 maart 2014.