ECLI:NL:GHAMS:2014:1854

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
22 mei 2014
Zaaknummer
200.124.635-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor zorgverzekeringspremie van kinderen bij 18 jaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van Zilveren Kruis Achmea Zorgverzekeringen N.V. tegen een appellant, die in hoger beroep was gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Haarlem. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de kinderen van de appellant voor de betaling van zorgverzekeringspremies. De appellant betoogde dat zijn kinderen, die 18 jaar waren geworden, zelf verantwoordelijk waren voor de betaling van de premies, maar het hof oordeelde dat dit alleen het geval is als zij een eigen zorgverzekering hadden afgesloten. Het hof stelde vast dat de kinderen in de relevante periode geen eigen verzekering hadden en dus onder de verzekering van de appellant vielen. De kantonrechter had eerder de vordering van Zilveren Kruis toegewezen, en het hof bevestigde deze beslissing. De appellant had vier grieven ingediend, maar het hof oordeelde dat deze grieven niet gegrond waren. De vordering van Zilveren Kruis betrof achterstallige premies, eigen risico en zorgkostennota's over de periode van 1 januari 2007 tot en met 5 oktober 2011. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de appellant in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I AOF
zaaknummer : 200.124.635/01
zaak- en rolnummer rechtbank Haarlem : 540062 / CV EXPL 11-17247
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 mei 2014
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. B.F. Eblé te Haarlem,
tegen
de naamloze vennootschap
ZILVEREN KRUIS ACHMEA ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.H. de Boer te Hengelo.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Zilveren Kruis genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 19 maart 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Haarlem (hierna: de kantonrechter) van 20 december 2012, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen Zilveren Kruis als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van Zilveren Kruis zal afwijzen, met veroordeling van Zilveren Kruis in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
Zilveren Kruis heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het kopje “De feiten” de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om een vordering van Zilveren Kruis op [appellant] tot nakoming van op [appellant] rustende betalingsverplichtingen op grond van een tussen hen gesloten zorgverzekeringsovereenkomst. De vordering van Zilveren Kruis ziet op de periode 1 januari 2007 tot en met 5 oktober 2011 en betreft te betalen (achterstallige) verzekeringspremie, eigen risico en zorgkostennota’s en ten onrechte uitgekeerde no-claim.
3.2.
De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis de vordering van Zilveren Kruis toegewezen tot een bedrag van € 10.358,21, vermeerderd met rente en [appellant] veroordeeld in de proceskosten. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met vier grieven op.
3.3.
Het hof oordeelt als volgt.
3.3.1.
Met grief I betoogt [appellant] dat Zilveren Kruis van hem ten onrechte de achterstallige verzekeringspremies voor zijn kinderen [A] en [B] vordert. Daartoe wijst [appellant] erop dat [A] in 2005 en [B] in 2008 18 jaar zijn geworden en vanaf dat moment zelf aansprakelijk zijn voor de betaling van de premie.
3.3.2.
De kinderen van [appellant] zijn alleen dan zelf aansprakelijk voor de betaling van de premie op het moment dat zij 18 jaar werden, indien zij op dat moment een eigen zorgverzekeringsovereenkomst (basisverzekering) met een verzekeraar hebben afgesloten. Zilveren Kruis heeft in haar memorie van antwoord gewezen op haar akte van 26 juli 2012 in eerste aanleg. In die akte is vermeld dat voornoemde kinderen van [appellant] in de periode waarop de vordering van Zilveren Kruis ziet geen eigen, zelfstandige basisverzekering hadden afgesloten, maar onder de verzekering van [appellant] vielen. Van deze verzekering was [appellant] de (premieplichtige) verzekeringnemer, terwijl zijn kinderen medeverzekerden waren. [appellant] heeft dit niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken. Vaststaat daarom dat de kinderen in de periode waarop de vordering van Zilveren Kruis ziet als medeverzekerden onder de basisverzekering van [appellant] vielen. Dat, zoals [appellant] stelt, [A] op 13 maart 2005 was uitgeschreven als verzekerde onder zijn oude particuliere ziektekostenverzekering doet daar niet aan af. In de periode waar de vordering van Zilveren kruis op ziet viel [A] immers weer onder de met ingang van 1 januari 2006 geldende basisverzekering van [appellant]. [appellant] was dan ook op grond van die verzekering gehouden de verzekeringspremie voor zijn kinderen te betalen. Pas in juni 2010 is die verplichting geëindigd doordat de kinderen toen een eigen basisverzekering hadden afgesloten. De eerste grief faalt.
3.3.3.
De tweede grief van [appellant] heeft betrekking op de door Zilveren Kruis gevorderde zorgkostennota’s. [appellant] betoogt dat Zilveren Kruis moet onderbouwen dat zij met recht de in het geding gebrachte zorgkostennota’s bij [appellant] in rekening heeft gebracht. [appellant] stelt dat hij die zorgkostennota’s niet kan toetsen omdat hem de onderliggende behandelspecificaties en/of declaraties niet zijn toegezonden en deze ook niet in het geding zijn gebracht. Daarom kan hij die nota’s niet verdergaand betwisten dan hij in eerste aanleg bij akte van 31 mei 2012 heeft gedaan.
3.3.4.
Het hof deelt niet het standpunt van [appellant] dat de rechtbank feitelijk de bewijslast op het punt van de verschuldigdheid van de zorgkostennota’s heeft omgekeerd en op [appellant] heeft gelegd. De rechtbank heeft beoordeeld of [appellant] zijn verweer tegen de vordering van Zilveren Kruis voldoende heeft gemotiveerd. Gelet op de door [appellant] gedane betwisting van de zorgkostennota’s in het door hem als productie 4 bij akte na comparitie in het geding gebrachte stuk heeft de rechtbank op enkele punten die vraag bevestigend beantwoord en het verweer gehonoreerd en voor het overige heeft de rechtbank die vraag ontkennend beantwoord en het verweer verworpen. Van een zorgverzekeraar als Zilveren Kruis is niet meer te vergen dan dat zij op de zorgkostennota’s specificeert welk bedrag, op welke datum, voor welke soort behandeling of product in rekening wordt gebracht. Op deze wijze wordt de verzekerde, [appellant], in staat gesteld te beoordelen of hij zich kan vinden in de op de nota vermelde behandeling of het daarop vermelde bedrag. De informatie op de zorgkostennota’s stelt de verzekerde ook in staat om, in het geval hij vraagtekens bij de nota stelt, bij de zorgverlener nadere informatie te vragen. Dergelijke medische informatie wordt in beginsel vanwege de op de zorgverlener rustende geheimhoudingsplicht alleen aan de verzekerde en niet aan de zorgverzekeraar verstrekt. De bij akte van 17 april 2012 door Zilveren Kruis in het geding gebrachte zorgkostennota’s bevatten de vereiste informatie. Daarmee heeft Zilveren Kruis aan haar stelplicht voldaan. [appellant] heeft in hoger beroep zijn verweer tegen de zorgkostennota’s niet van een nadere feitelijke onderbouwing voorzien en ook niet gemotiveerd waarom de beoordeling van zijn verweren door de rechtbank onjuist is. Zijn verweer tegen een kostenpost van € 670,-, inhoudende dat hij op 31 mei 2011 geen zorg heeft gebruikt, berust op een onjuiste lezing van de specificatie. Daaruit blijkt dat deze post betrekking heeft op de afname van medicatie op 8 januari 2011 en op 11 februari 2011 en voorts op een bezoek aan een specialist in het ziekenhuis op 9 februari 2011. Bij deze stand van zaken is voor bewijslevering geen plaats. Uit dit alles volgt dat de tweede grief faalt.
3.3.5.
De grieven III en IV tegen de toewijzing van de vordering van Zilveren Kruis en tegen de proceskostenveroordeling van [appellant] zijn niet gebaseerd op een andere motivering dan die aan de grieven I en II ten grondslag is gelegd. De grieven III en IV moeten dan ook falen.
3.4.
De slotsom is dat alle grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Zilveren Kruis begroot op € 683,- voor verschotten en € 894,- voor salaris;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, J. Blokland en P.W.A. van Geloven en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2014.