ECLI:NL:GHAMS:2014:1841

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2014
Publicatiedatum
21 mei 2014
Zaaknummer
13/00075
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake fiscale eenheid en overdracht van economische eigendom van aandelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 april 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem. De zaak betreft de fiscale eenheid en de vraag of de economische eigendom van de aandelen in de dochtermaatschappij [A-BEDRIJF] B.V. voorafgaand aan de overdracht van de AC-contractenportefeuille aan [E-BEDRIJF] B.V. is overgedragen. De inspecteur van de Belastingdienst had aan [X] B.V. een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd voor het jaar 2007, die door de rechtbank gedeeltelijk werd vernietigd. Het Hof oordeelde dat de fiscale eenheid niet was verbroken vóór de splitsing en dat de inspecteur terecht de aanslag had gehandhaafd. Het Hof concludeerde dat de verkoop van de aandelen in [A-BEDRIJF] en de splitsing van de AC-contractenportefeuille niet gelijktijdig plaatsvonden, waardoor de fiscale eenheid bleef bestaan tot na de splitsing. De rechtbank had terecht geoordeeld dat artikel 14, tweede lid, van het Besluit fiscale eenheid 2003 niet van toepassing was, omdat de verbreking van de fiscale eenheid het gevolg was van de verkoop van de aandelen en niet van de splitsing. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 13/00075
24 april 2014
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.,te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: mr. R.H. van Maarseveen (Meeuwsen Ten Hoopen Belastingadviseurs B.V. te Bussum)
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/770 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 31 december 2010 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag opgelegd in de vennootschapsbelasting berekend naar een belastbaar bedrag van € 309.742. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikkingen het verlies van 2007 vastgesteld op nihil (verliesvaststellingsbeschikking), het met de belastbare winst van 2007 te verrekenen verlies van voorgaande jaren vastgesteld op nihil (verliesverrekeningsbeschikking), een verzuimboete opgelegd van € 567 en € 10.565 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 9 januari 2012, de aanslag, de verliesvaststellingsbeschikking, de verliesverrekeningsbeschikking, de verzuimboete en de heffingsrente gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 21 december 2012, heeft de rechtbank:
- het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard;
- de uitspraak op bezwaar vernietigd, behalve voor zover het de
verliesvaststellingsbeschikking en de verzuimboete betreft;
- de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 29.352;
- de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd;
- de verliesverrekeningsbeschikking vastgesteld op de verrekening van een belastbare winst
van (naar het Hof begrijpt) € 227.606 met een verlies van voorgaande jaren van € 198.254,
- de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van
€ 1.528,50,
- en de inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 310 aan
haar te vergoeden.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 29 januari 2013 en aangevuld bij brief van 22 februari 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.6 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld (belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’):
“2.1. Eiseres is de moedermaatschappij in een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna de Wet). Met eiseres was begin 2007 als dochtermaatschappij gevoegd: [A-BEDRIJF] B.V. (hierna: [A-BEDRIJF])
2.2. [A-BEDRIJF] exploiteert een beveiligingsinstallatiebedrijf (hierna: het Installatiebedrijf) en heeft voorts overeenkomsten met een alarmcentrale en haar klanten inzake de aansluiting van beveiligingsinstallaties op een alarmcentrale en de levering van alarmcentralediensten (hierna: de AC-contractenportefeuille).
2.3. Op 17 september 2007 is een intentieverklaring getekend tussen eiseres (Verkoper), [B-BEDRIJF] B.V. i.o. (Koper I), [C-BEDRIJF] B.V. (Koper II) en [A-BEDRIJF] (in deze verklaring aangeduid als de Vennootschap). Bedoeling van de overeenkomst is om Koper I het Installatiebedrijf van [A-BEDRIJF] over te laten nemen en Koper II de AC-contractenportefeuille. Partijen willen dit bewerkstelligen door middel van een juridische splitsing ex artikel 2:334a BW van [A-BEDRIJF]. De AC-contractenportefeuille zal worden afgesplitst in een nieuw op te richten, verkrijgende, bv. Vervolgens zullen de aandelen van [A-BEDRIJF] en de nieuwe bv worden verkocht aan de desbetreffende kopers. Nadien is [B-BEDRIJF] opgericht en is [D-BEDRIJF] B.V. in de plaats getreden van [C-BEDRIJF] B.V.
2.4. Op 9 november 2007 wordt tussen de betrokken partijen (eiseres, Koper I, Koper II en [A-BEDRIJF]) de Raamovereenkomst inzake de splitsing en overname van [A-BEDRIJF] B.V. (hierna: Raamovereenkomst) getekend. In de Raamovereenkomst staat, voor zover hier van belang, het volgende (in deze overeenkomst wordt [A-BEDRIJF] aangeduid als de Vennootschap).
“Artikel 1 – Juridische afsplitsing
1.1
Verkoper en de Vennootschap zullen een juridische afsplitsing ex artikel 2:334a BW tot stand brengen (hierna te noemen: “de Splitsing”), waarbij:
a. een nieuwe vennootschap (hierna te noemen: “[E-BEDRIJF]”) wordt opgericht (…)
b. [E-BEDRIJF] de AC-contractenportefeullie zal verkrijgen; en:
c. De Vennootschap het Installatiebedrijf zal behouden.
(…)
Artikel 2 - Verkoop en overdracht aandelen
2.1
Op de dag na de dag van het passeren van de akte van splitsing zal Verkoper alle aandelen in het kapitaal van de Vennootschap verkopen en overdragen aan Koper I en zal Koper I die aandelen kopen en overnemen van Verkoper, één en ander overeenkomstig een koopovereenkomst inclusief bijlagen, waarvan een concept als Bijlage 2 aan deze raamovereenkomst is gehecht.
2.2
Op de dag na de dag van het passeren van de akte van splitsing zal Verkoper alle aandelen in het kapitaal van de [E-BEDRIJF] verkopen en overdragen aan Koper II en zal Koper II die aandelen kopen en overnemen van Verkoper, één en ander overeenkomstig een koopovereenkomst inclusief bijlagen, waarvan een concept als Bijlage 3 aan deze raamovereenkomst is gehecht.
2.3
Indien en voor zover op het moment van ondertekening van deze raamovereenkomst nog geen volledige overeenstemming bestaat over de koopovereenkomsten inclusief bijlagen als bedoeld in de voorgaande twee artikelleden. zullen Verkoper enerzijds en Koper 1 respectievelijk Koper II anderzijds te goeder trouw met elkaar (door)onderhandelen over de definitieve inhoud van die koopovereenkomsten inclusief bijlagen,
Artikel 3 - Periode tot de overdrachtsdatum
3.1
Tot de datum van verkoop en overdracht van de aandelen aan Koper I respectievelijk Koper II als bedoeld in artikel 2 van deze raamovereenkomst, zullen Verkoper en de Vennootschap er ieder voor zich voor zorg dragen dat:
a. de bedrijfsvoering van de Vennootschap ongewijzigd en op zorgvuldige wijze wordt gecontinueerd;
b. ten laste van de Vennootschap geen investeringen worden gedaan, anders dan reguliere inkoop van voorraden in het kader van de normale, zorgvuldige bedrijfsvoering van de Vennootschap;
c. geen aandeelhoudersbesluiten (anders dan het besluit tot de Splitsing) met betrekking tot de Vennootschap worden genomen;
d. door de Vennootschap geen uitkeringen ten laste van haar vermogen of resultaat worden gedaan:
e. alle eventuele (dreigende) gebeurtenissen of (dreigende) ontwikkelingen, die een wezenlijke nadelige invloed op (de resultaten, financiële positie of vooruitzichten van) de Vennootschap of haar onderneming (kunnen) hebben, terstond aan Koper I en Koper II worden gemeld;
f. ontwikkelingen of gebeurtenissen, die een inbreuk vormen op één of meer van de in de koopovereenkomsten (als bedoeld in artikel 2 van deze raamovereenkomst) op te nemen garanties, terstond aan Koper I en Koper II worden gemeld; en
g. geen gesprekken of onderhandelingen worden gevoerd over een verkoop of overdracht aan anderen van aandelen in of activiteiten van de Vennootschap.
Artikel 4 — Ontbinding
4.1
in aanvulling op de wettelijke bepalingen ter zake hebben Koper I en Koper II het recht deze raamovereenkomst te ontbinden en af te zien van de in deze raamovereenkomst bedoelde koop en overname van aandelen in de Vennootschap respectievelijk [E-BEDRIJF] indien.
a. de Splitsing niet uiterlijk op 31 december 2007 tot stand is gebracht;
b. zich voor het moment van de in artikel 2 van deze raamovereenkomst bedoelde aandelentransacties gebeurtenissen of ontwikkelingen voordoen of dreigen voor te doen, die een wezenlijke nadelige invloed op (de resultaten, financiële positie
of vooruitzichten van) de Vennootschap of haar onderneming (kunnen) hebben; of
c. de door Koper II aan [A] Bank overgelegde financieringsaanvraag voor de overname van de aandelen in [E-BEDRIJF] is op de hiervoor sub a genoemde datum door die bank (nog) niet geaccepteerd tegen marktconforme condities.
4.2
Ter vermijding van misverstanden leggen Partijen vast dat in geval van ontbinding van deze raamovereenkomst of het om andere reden niet doorgaan van de koop en overname van aandelen in de Vennootschap respectievelijk [E-BEDRIJF] door Koper I respectievelijk Koper II, de Splitsing niet tot stand zal worden gebracht.
(….)”
2.5. Op 16 november 2007 is het voorstel tot splitsing gedaan met als verkrijgende vennootschap in de in 1.1 van de Raamovereenkomst genoemde [E-BEDRIJF] (zie 2.4) en heeft de nederlegging bij de Kamer van Koophandel te [PLAATSNAAM] plaatsgevonden. Eiseres is enig aandeelhoudster. [E-BEDRIJF] zal niet worden opgenomen in de fiscale eenheid met eiseres. In de toelichting op het voorstel tot splitsing staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“ De reden voor de splitsing is gelegen in een reorganisatie van de vennootschapsstructuur met het oog op verkoop in twee onderdelen van de onderneming thans uitgeoefend door de splitsende vennootschap. De activiteiten van de splitsende vennootschap zijn te verdelen in twee onderdelen: die activiteiten verband houdende met het exploiteren van [het Installatiebedrijf en [de AC-contractenportefeuille]. Middels de splitsing worden deze twee activiteiten ieder in een afzonderlijke organisatorische entiteit onder gebracht.”
2.6.
Op 27 december 2007 is de splitsingsakte gepasseerd en heeft de splitsing plaatsgevonden. De splitsing is in werking getreden een dag na splitsing, te weten 28 december 2007. Op 28 december 2007 heeft de overdracht van de aandelen [E-BEDRIJF] en [A-BEDRIJF] plaatsgevonden.”
Nu partijen tegen de hiervoor vermelde door de rechtbank vastgestelde feiten geen bezwaren hebben aangevoerd, zal ook het Hof van die feiten uitgaan. In aanvulling hierop stelt het Hof, deels op basis van de in eerste aanleg overgelegde stukken, nader de volgende feiten vast.
2.2. In de op 21 april 2010 ingediende aangifte vennootschapsbelasting 2007 van belanghebbende (hierna ook: [X]) is € 82.136 als vrijgesteld voordeel uit hoofde van een deelneming verantwoord ter zake van de verkoop van [A-BEDRIJF] B.V. (hierna: [A-BEDRIJF]) en € 695.531 ter zake van de verkoop van [E-BEDRIJF] B.V. (hierna: [E-BEDRIJF]).
2.3.
Zoals ook blijkt uit een bijlage bij de splitsingsakte van 27 december 2007 hield de splitsing (onder meer) in dat [A-BEDRIJF] als splitsende vennootschap alle rechten, verplichtingen en andere vermogensbestanddelen die direct verband houden met de exploitatie van een alarmcentrale (hierna: de AC-contractenportefeuille), op 27 december 2007 onder algemene titel overdroeg aan [E-BEDRIJF], een daartoe in het kader van de splitsing door belanghebbende opgerichte verkrijgende vennootschap.
2.4. In een e-mail van [B] aan [C], bestuurder van belanghebbende, van 27 december 2007 is onder meer het volgende vermeld:
“Volledigheidshalve bevestig ik hierbij namens de koper van [E-BEDRIJF] BV dat het financieringsvoorbehoud, als bedoeld in artikel 4.1 c van de Raamovereenkomst d.d. 9 november 2007 is vervallen.
Zoals zojuist telefonisch besproken, zal ik nu de notaris instrueren om de splitsing van [[A-BEDRIJF]] tot stand te brengen. Graag zie ik u morgenmiddag om 14.00 uur op mijn kantoor om de transactie verder af te ronden.”
2.5.
In een e-mail van [B] aan een medewerker van [Notariskantoor A] van 27 december 2007, met kopie aan onder meer [C], is onder meer het volgende vermeld:
“De koopprijs voor de aandelen in [[A-BEDRIJF]] bedraagt EUR 110.000,=. (…) Ten laste van het (…) door verkoper te ontvangen deel van de koopprijs wordt nog een rekening-courant schuld van verkoper afgelost, te weten:
EUR 986,= aan [[A-BEDRIJF]] (…)
Wil jij op basis van het bovenstaande een nota van afrekening opstellen?”
2.6. Volgens een e-mail van een medewerker van [Notariskantoor A] van 19 februari 2013 heeft ondertekening van de akte van splitsing op 27 december 2007 vermoedelijk plaatsgevonden tussen 14.30u en 17.00u.
2.7.
Tot de stukken behoort een ‘Overeenkomst tot verkoop en koop van alle geplaatste aandelen in het kapitaal van [[A-BEDRIJF]]’, opgemaakt en ondertekend op 28 december 2007.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of het in het kader van de splitsing door [A-BEDRIJF] gerealiseerde resultaat uit hoofde van de overdracht van de AC-contrac-tenportefeuille nog bij belanghebbende dient te worden belast, omdat, zoals de inspecteur stelt en belanghebbende betwist, [A-BEDRIJF] op het moment dat dat resultaat werd gerealiseerd nog met belanghebbende ([X] B.V.) een fiscale eenheid vormde als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb).
3.2.
De omvang van het (al dan niet bij belanghebbende) te belasten resultaat is, evenals dat voor de rechtbank het geval was, niet in geschil.
3.3.
In hoger beroep is voorts niet in geschil dat de vrijstelling van artikel 14a Wet Vpb in het onderhavige geval niet van toepassing is. Belanghebbende heeft in de motivering van haar hogerberoepschrift verklaard dat zij afziet van het beroep op de faciliteit van een geruisloze splitsing als bedoeld in artikel 14a Wet Vpb en dit ter zitting van het Hof desgevraagd bevestigd. Het Hof zal derhalve niet treden in de vraag of, indien het resultaat uit hoofde van de overdracht van de AC-contractenportefeuille bij belanghebbende moet worden belast, de rechtbank de doorschuiffaciliteit van artikel 14a, tweede lid, Wet Vpb terecht aan belanghebbende heeft onthouden.
3.4. Ook de verzuimboete is in hoger beroep niet meer in geschil.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft het hiervoor vermelde geschil als volgt beoordeeld:
“4.1.1. Eiseres heeft primair het standpunt ingenomen dat de fiscale eenheid is verbroken vóór het moment van afsplitsing. Eiseres stelt namelijk dat bij het tekenen van de Raamovereenkomst de economische eigendom van de aandelen [A-BEDRIJF] is overgegaan op Koper I. Daardoor werd op dat moment niet meer voldaan aan de bezitseis, noodzakelijk voor de aanwezigheid van een fiscale eenheid, en is de fiscale eenheid met [A-BEDRIJF] (van rechtswege) verbroken. Deze stelling van eiseres wordt door de rechtbank verworpen. Uit de Raamovereenkomst blijkt enkel dat de aandelen na het passeren van de akte van splitsing zullen worden verkocht en overgedragen aan de kopers. Uit niets in de Raamovereenkomst blijkt dat de economische eigendom van de aandelen eerder is overgedragen dan na het moment van de afsplitsing. De rechtbank is van oordeel dat eerder het tegenovergestelde aannemelijk is geworden, daar de Raamovereenkomst rept van verkoop (en overdracht) na afsplitsing en slechts naar een conceptovereenkomst verwijst, na het tekenen van de Raamovereenkomst de verkoopprijs van de aandelen nog is aangepast en de Raamovereenkomst zodanige voorbehouden bevat dat niet gesproken kan worden van een overeenkomst waarbij enig eigendom van de aandelen is overgedragen. Eiseres’ stelling wordt derhalve door de rechtbank verworpen.
4.1.2. Ter verdere onderbouwing van haar primaire standpunt heeft eiseres verwezen naar artikel 14, tweede lid van het Besluit fiscale eenheid 2003 (hierna: BFE). Daar het tijdstip van de splitsing en de verbreking van de fiscale eenheid op hetzelfde tijdstip plaatsvinden, heeft, gelet op voornoemd artikel, de splitsing na de verbreking plaatsgevonden, aldus eiseres. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar stelling. Dit artikel doelt in het geval van een splitsing op een zuivere splitsing waarbij, als gevolg van deze zuivere splitsing, de fiscale eenheid ophoudt te bestaan. In het onderhavige geval is geen sprake van een zuivere splitsing, doch van een afsplitsing. Enkel de afsplitsende vennootschap valt buiten de fiscale eenheid, doch de fiscale eenheid tussen eiseres en [A-BEDRIJF] blijft, ondanks de afsplitsing, gewoon bestaan. Dat de fiscale eenheid uiteindelijk verbroken wordt, doet daaraan niet af. De verbreking is het gevolg van de verkoop van de aandelen en niet van de splitsing. Artikel 14, tweede lid van het BFE mist daarom toepassing. De rechtbank verwerpt om die reden ook deze stelling van eiseres.
4.1.3. Gelet op het in 4.1.1 en 4.1.2 overwogene is de rechtbank van oordeel dat de fiscale eenheid is verbroken nadat de afsplitsing heeft plaatsgevonden. Eiseres’ primaire standpunt dient daarom te worden verworpen.”
4.2.1.
Belanghebbende stelt dat de fiscale eenheid tussen [X] B.V. en [A-BEDRIJF] voorafgaand aan de overdracht door [A-BEDRIJF] van de AC-contractenportefeuille aan [E-BEDRIJF] is verbroken, omdat de economische eigendom van de aandelen in [A-BEDRIJF] inmiddels was overgegaan op [B-BEDRIJF] B.V. i.o. Belanghebbende baseert deze stelling op de Raamovereenkomst (als vermeld onder 2.4 in de uispraak van de rechtbank), op e-mailberichten van [B] aan [C] en aan [Notariskantoor A], beide van 27 december 2007 (als vermeld onder
2.4, 2.5 en 2.6), en op een e-mail van [Notariskantoor A] van 19 februari 2013. Uit deze e-mailberichten leidt belanghebbende met betrekking tot de verkoop van de aandelen in [A-BEDRIJF] af dat de koopprijs vaststond en er geen financieringsvoorbehoud meer gold, toen de akte van splitsing notarieel werd verleden. Belanghebbende acht het ook overigens niet goed voorstelbaar dat er op het moment van de splitsing nog geen overeenstemming zou zijn geweest over de verkoop van de aandelen in [A-BEDRIJF], zodat ook in dit opzicht vóór de splitsing sprake moet zijn geweest overdracht van de economische eigendom van die aandelen.
4.2.2.
Belanghebbende heeft subsidiair een beroep gedaan op artikel 14, tweede lid, van het Besluit fiscale eenheid 2003 (BFE), zodat de ontvoeging van [X] B.V. en [A-BEDRIJF] geacht moet worden aan de overdracht van de AC-contractenportefeuille te zijn voorafgegaan.
4.3.1.
Voor wat betreft de vraag of voorafgaand aan de overdracht van de AC-contractenpor-tefeuille sprake is van overdracht van de economische eigendom van de aandelen in [A-BEDRIJF] verwijst de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank. Hij voegt daar aan toe dat dit oordeel bevestiging vindt in artikel 4 van de raamovereenkomst.
4.3.2.
Anders dan belanghebbende ziet de inspecteur met betrekking tot de toepassing van artikel 14, tweede lid, BFE een verschil tussen een zuivere splitsing, waarbij de splitsende rechtspersoon ophoudt te bestaan, en een afsplitsing zoals in het onderhavige geval, waarbij de fiscale eenheid niet verbroken wordt als gevolg van de (af)splitsing.
4.4.1.
Vaststaat dat de overeenkomst tot verkoop en koop van alle geplaatste aandelen in het kapitaal van [A-BEDRIJF] op 28 december 2007 is opgemaakt en ondertekend en dat [A-BEDRIJF] de AC-contractenportefeuille in het kader van een splitsing op 27 december 2007 aan [E-BEDRIJF] heeft overgedragen. Naar het oordeel van het Hof ligt het op de weg van belanghebbende om aannemelijk te maken dat desondanks reeds vóór de overdracht van de AC-contractenportefeuille de economische eigendom van de aandelen in [A-BEDRIJF] door belanghebbende is vervreemd, hetgeen inhoudt dat de gerechtigdheid tot de waardeveranderingen van de aandelen in [A-BEDRIJF] definitief het vermogen van [X] B.V. heeft verlaten.
4.4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat een dergelijke vervreemding niet volgt uit de Raamovereenkomst. Met de inspecteur kan hieraan nog worden toegevoegd dat uit artikel 4 van die overeenkomst veeleer het tegendeel volgt, omdat daarin aan [B-BEDRIJF] B.V., als de beoogde koper, een recht op ontbinding is toegekend van hetgeen in de Raamovereenkomst is bepaald, zoals in het geval zich vóór de in de Raamovereenkomst voorziene verkoop en overdracht van aandelen in [E-BEDRIJF] gebeurtenissen of ontwikkelingen voordoen of dreigen voor te doen die een wezenlijk nadelige invloed op de waarde van [A-BEDRIJF] hebben. Door middel van deze bepaling kon de koper van de aandelen in [A-BEDRIJF] (eenzijdig), bij voorbeeld in geval van onvoorziene negatieve waardeontwikkelingen, de beoogde koop ongedaan maken.
4.4.3. Ook de onder 2.4 tot en met 2.6 vermelde e-mailberichten vormen geen bewijs van de door belanghebbende gestelde overdracht van economische eigendom .
Bovendien ligt de door belanghebbende gestelde gang van zaken niet voor de hand , omdat de Raamovereenkomst juist voorziet in een verkoop van [A-BEDRIJF], exclusiefde AC-contractenportefeuille, omdat dit activum voor [E-BEDRIJF] was bestemd. Daarmee is een overdracht van de economische eigendom van de aandelen in [A-BEDRIJF] voorafgaand aan de afsplitsing van de AC-contractenportefeuille en derhalve inclusief dat activum niet te verenigen. Dit verklaart ook de volgorde waarin volgens de daarvan opgemaakte notariële akten achtereenvolgens de (af)splitsing van de AC-contracten-portefeuille en de verkoop van de aandelen in [A-BEDRIJF] hebben plaatsgevonden. Het Hof concludeert derhalve dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de overdracht van de AC-contractenportefeuille een overdracht van economische eigendom van de aandelen in [A-BEDRIJF] is voorafgegaan.
4.5.1.
In artikel 14 van het BFE is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 14. Vervreemding aandelen, bedrijfsfusie, fusie of splitsing: moment vervreemding, overdracht of overgang; verschuiving ontvoegingstijdstip naar aanvang boekjaar
1. (…)
2. Indien een maatschappij als aangeduid in het vierde lid is betrokken bij een bedrijfsfusie, fusie of splitsing en in samenhang daarmee de fiscale eenheid ten aanzien van die maatschappij eindigt op hetzelfde tijdstip als waarop de overdracht of overgang van de vermogensbestanddelen plaatsvindt, wordt die overdracht of overgang geacht plaats
te vinden na de ontvoeging van die maatschappij.
3. (…)
4. Het tweede en derde lid zijn van toepassing indien:
a. de maatschappij als overdrager of overnemer is betrokken bij een bedrijfsfusie als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet;
b. de maatschappij als splitsende rechtspersoon is betrokken bij een splitsing als bedoeld in artikel 14a, eerste lid, van de wet;
c. de maatschappij als verdwijnende of verkrijgende rechtspersoon is betrokken bij een fusie als bedoeld in artikel 14b, eerste lid, van de wet.”
4.5.2.
Naar het oordeel van het Hof doet zich, gelet ook op hetgeen onder 2.3 omtrent de onderhavige splitsing – of liever: afsplitsing – is vermeld, in dit geval niet een situatie voor waarop artikel 14, tweede lid, BFE ziet. Deze bepaling zou immers, gelet op de tekst ervan, eerst van toepassing zijn indien in samenhang met (in dit geval) het einde van de fiscale eenheid tussen [X] B.V. en [A-BEDRIJF] (in dit geval de in artikel 14, vierde lid, onderdeel b, BFE bedoelde maatschappij) en gelijktijdig met die beëindiging, de overdracht van het af te splitsen gedeelte van het vermogen van die maatschappij (de AC-contractenportefeuille) zou hebben plaatsgevonden. Aan deze voorwaarde is echter niet voldaan, omdat sprake is van een afsplitsing van vermogensbestanddelen van [A-BEDRIJF] die, zoals ook blijkt uit de splitsingsakte, op zichzelf losstaat van en ook niet in de tijd samenvalt met de verkoop door [X] B.V. van haar aandelen in [A-BEDRIJF]. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat artikel 14, tweede lid, BFE niet van toepassing is, omdat de verbreking van de fiscale eenheid het gevolg is van de verkoop van de aandelen in [A-BEDRIJF] en niet van de splitsing.
Slotsom
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, H.E. Kostense en H.N. van der Kolk, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van A.G. Detweiler-Cox, als griffier. De beslissing is op 24 april 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.