4.1.De rechtbank heeft het hiervoor vermelde geschil als volgt beoordeeld:
“4.1.1. Eiseres heeft primair het standpunt ingenomen dat de fiscale eenheid is verbroken vóór het moment van afsplitsing. Eiseres stelt namelijk dat bij het tekenen van de Raamovereenkomst de economische eigendom van de aandelen [A-BEDRIJF] is overgegaan op Koper I. Daardoor werd op dat moment niet meer voldaan aan de bezitseis, noodzakelijk voor de aanwezigheid van een fiscale eenheid, en is de fiscale eenheid met [A-BEDRIJF] (van rechtswege) verbroken. Deze stelling van eiseres wordt door de rechtbank verworpen. Uit de Raamovereenkomst blijkt enkel dat de aandelen na het passeren van de akte van splitsing zullen worden verkocht en overgedragen aan de kopers. Uit niets in de Raamovereenkomst blijkt dat de economische eigendom van de aandelen eerder is overgedragen dan na het moment van de afsplitsing. De rechtbank is van oordeel dat eerder het tegenovergestelde aannemelijk is geworden, daar de Raamovereenkomst rept van verkoop (en overdracht) na afsplitsing en slechts naar een conceptovereenkomst verwijst, na het tekenen van de Raamovereenkomst de verkoopprijs van de aandelen nog is aangepast en de Raamovereenkomst zodanige voorbehouden bevat dat niet gesproken kan worden van een overeenkomst waarbij enig eigendom van de aandelen is overgedragen. Eiseres’ stelling wordt derhalve door de rechtbank verworpen.
4.1.2. Ter verdere onderbouwing van haar primaire standpunt heeft eiseres verwezen naar artikel 14, tweede lid van het Besluit fiscale eenheid 2003 (hierna: BFE). Daar het tijdstip van de splitsing en de verbreking van de fiscale eenheid op hetzelfde tijdstip plaatsvinden, heeft, gelet op voornoemd artikel, de splitsing na de verbreking plaatsgevonden, aldus eiseres. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar stelling. Dit artikel doelt in het geval van een splitsing op een zuivere splitsing waarbij, als gevolg van deze zuivere splitsing, de fiscale eenheid ophoudt te bestaan. In het onderhavige geval is geen sprake van een zuivere splitsing, doch van een afsplitsing. Enkel de afsplitsende vennootschap valt buiten de fiscale eenheid, doch de fiscale eenheid tussen eiseres en [A-BEDRIJF] blijft, ondanks de afsplitsing, gewoon bestaan. Dat de fiscale eenheid uiteindelijk verbroken wordt, doet daaraan niet af. De verbreking is het gevolg van de verkoop van de aandelen en niet van de splitsing. Artikel 14, tweede lid van het BFE mist daarom toepassing. De rechtbank verwerpt om die reden ook deze stelling van eiseres.
4.1.3. Gelet op het in 4.1.1 en 4.1.2 overwogene is de rechtbank van oordeel dat de fiscale eenheid is verbroken nadat de afsplitsing heeft plaatsgevonden. Eiseres’ primaire standpunt dient daarom te worden verworpen.”
4.2.1.Belanghebbende stelt dat de fiscale eenheid tussen [X] B.V. en [A-BEDRIJF] voorafgaand aan de overdracht door [A-BEDRIJF] van de AC-contractenportefeuille aan [E-BEDRIJF] is verbroken, omdat de economische eigendom van de aandelen in [A-BEDRIJF] inmiddels was overgegaan op [B-BEDRIJF] B.V. i.o. Belanghebbende baseert deze stelling op de Raamovereenkomst (als vermeld onder 2.4 in de uispraak van de rechtbank), op e-mailberichten van [B] aan [C] en aan [Notariskantoor A], beide van 27 december 2007 (als vermeld onder
2.4, 2.5 en 2.6), en op een e-mail van [Notariskantoor A] van 19 februari 2013. Uit deze e-mailberichten leidt belanghebbende met betrekking tot de verkoop van de aandelen in [A-BEDRIJF] af dat de koopprijs vaststond en er geen financieringsvoorbehoud meer gold, toen de akte van splitsing notarieel werd verleden. Belanghebbende acht het ook overigens niet goed voorstelbaar dat er op het moment van de splitsing nog geen overeenstemming zou zijn geweest over de verkoop van de aandelen in [A-BEDRIJF], zodat ook in dit opzicht vóór de splitsing sprake moet zijn geweest overdracht van de economische eigendom van die aandelen.
4.2.2.Belanghebbende heeft subsidiair een beroep gedaan op artikel 14, tweede lid, van het Besluit fiscale eenheid 2003 (BFE), zodat de ontvoeging van [X] B.V. en [A-BEDRIJF] geacht moet worden aan de overdracht van de AC-contractenportefeuille te zijn voorafgegaan.
4.3.1.Voor wat betreft de vraag of voorafgaand aan de overdracht van de AC-contractenpor-tefeuille sprake is van overdracht van de economische eigendom van de aandelen in [A-BEDRIJF] verwijst de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank. Hij voegt daar aan toe dat dit oordeel bevestiging vindt in artikel 4 van de raamovereenkomst.
4.3.2.Anders dan belanghebbende ziet de inspecteur met betrekking tot de toepassing van artikel 14, tweede lid, BFE een verschil tussen een zuivere splitsing, waarbij de splitsende rechtspersoon ophoudt te bestaan, en een afsplitsing zoals in het onderhavige geval, waarbij de fiscale eenheid niet verbroken wordt als gevolg van de (af)splitsing.
4.4.1.Vaststaat dat de overeenkomst tot verkoop en koop van alle geplaatste aandelen in het kapitaal van [A-BEDRIJF] op 28 december 2007 is opgemaakt en ondertekend en dat [A-BEDRIJF] de AC-contractenportefeuille in het kader van een splitsing op 27 december 2007 aan [E-BEDRIJF] heeft overgedragen. Naar het oordeel van het Hof ligt het op de weg van belanghebbende om aannemelijk te maken dat desondanks reeds vóór de overdracht van de AC-contractenportefeuille de economische eigendom van de aandelen in [A-BEDRIJF] door belanghebbende is vervreemd, hetgeen inhoudt dat de gerechtigdheid tot de waardeveranderingen van de aandelen in [A-BEDRIJF] definitief het vermogen van [X] B.V. heeft verlaten.
4.4.2.De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat een dergelijke vervreemding niet volgt uit de Raamovereenkomst. Met de inspecteur kan hieraan nog worden toegevoegd dat uit artikel 4 van die overeenkomst veeleer het tegendeel volgt, omdat daarin aan [B-BEDRIJF] B.V., als de beoogde koper, een recht op ontbinding is toegekend van hetgeen in de Raamovereenkomst is bepaald, zoals in het geval zich vóór de in de Raamovereenkomst voorziene verkoop en overdracht van aandelen in [E-BEDRIJF] gebeurtenissen of ontwikkelingen voordoen of dreigen voor te doen die een wezenlijk nadelige invloed op de waarde van [A-BEDRIJF] hebben. Door middel van deze bepaling kon de koper van de aandelen in [A-BEDRIJF] (eenzijdig), bij voorbeeld in geval van onvoorziene negatieve waardeontwikkelingen, de beoogde koop ongedaan maken.
4.4.3. Ook de onder 2.4 tot en met 2.6 vermelde e-mailberichten vormen geen bewijs van de door belanghebbende gestelde overdracht van economische eigendom .
Bovendien ligt de door belanghebbende gestelde gang van zaken niet voor de hand , omdat de Raamovereenkomst juist voorziet in een verkoop van [A-BEDRIJF], exclusiefde AC-contractenportefeuille, omdat dit activum voor [E-BEDRIJF] was bestemd. Daarmee is een overdracht van de economische eigendom van de aandelen in [A-BEDRIJF] voorafgaand aan de afsplitsing van de AC-contractenportefeuille en derhalve inclusief dat activum niet te verenigen. Dit verklaart ook de volgorde waarin volgens de daarvan opgemaakte notariële akten achtereenvolgens de (af)splitsing van de AC-contracten-portefeuille en de verkoop van de aandelen in [A-BEDRIJF] hebben plaatsgevonden. Het Hof concludeert derhalve dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de overdracht van de AC-contractenportefeuille een overdracht van economische eigendom van de aandelen in [A-BEDRIJF] is voorafgegaan.
4.5.1.In artikel 14 van het BFE is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 14. Vervreemding aandelen, bedrijfsfusie, fusie of splitsing: moment vervreemding, overdracht of overgang; verschuiving ontvoegingstijdstip naar aanvang boekjaar
1. (…)
2. Indien een maatschappij als aangeduid in het vierde lid is betrokken bij een bedrijfsfusie, fusie of splitsing en in samenhang daarmee de fiscale eenheid ten aanzien van die maatschappij eindigt op hetzelfde tijdstip als waarop de overdracht of overgang van de vermogensbestanddelen plaatsvindt, wordt die overdracht of overgang geacht plaats
te vinden na de ontvoeging van die maatschappij.
3. (…)
4. Het tweede en derde lid zijn van toepassing indien:
a. de maatschappij als overdrager of overnemer is betrokken bij een bedrijfsfusie als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet;
b. de maatschappij als splitsende rechtspersoon is betrokken bij een splitsing als bedoeld in artikel 14a, eerste lid, van de wet;
c. de maatschappij als verdwijnende of verkrijgende rechtspersoon is betrokken bij een fusie als bedoeld in artikel 14b, eerste lid, van de wet.”
4.5.2.Naar het oordeel van het Hof doet zich, gelet ook op hetgeen onder 2.3 omtrent de onderhavige splitsing – of liever: afsplitsing – is vermeld, in dit geval niet een situatie voor waarop artikel 14, tweede lid, BFE ziet. Deze bepaling zou immers, gelet op de tekst ervan, eerst van toepassing zijn indien in samenhang met (in dit geval) het einde van de fiscale eenheid tussen [X] B.V. en [A-BEDRIJF] (in dit geval de in artikel 14, vierde lid, onderdeel b, BFE bedoelde maatschappij) en gelijktijdig met die beëindiging, de overdracht van het af te splitsen gedeelte van het vermogen van die maatschappij (de AC-contractenportefeuille) zou hebben plaatsgevonden. Aan deze voorwaarde is echter niet voldaan, omdat sprake is van een afsplitsing van vermogensbestanddelen van [A-BEDRIJF] die, zoals ook blijkt uit de splitsingsakte, op zichzelf losstaat van en ook niet in de tijd samenvalt met de verkoop door [X] B.V. van haar aandelen in [A-BEDRIJF]. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat artikel 14, tweede lid, BFE niet van toepassing is, omdat de verbreking van de fiscale eenheid het gevolg is van de verkoop van de aandelen in [A-BEDRIJF] en niet van de splitsing.