ECLI:NL:GHAMS:2014:1806

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2014
Publicatiedatum
19 mei 2014
Zaaknummer
23-002645-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel in hennepkwekerij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Alkmaar. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde die was aangeklaagd voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van elektriciteit. De politierechter had op 1 juni 2012 een bedrag van € 13.605,13 vastgesteld als wederrechtelijk verkregen voordeel, maar het Openbaar Ministerie had in eerste aanleg een hoger bedrag van € 66.256,33 gevorderd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en een nieuw bedrag van € 17.318,00 vastgesteld als het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Het hof heeft zijn beslissing gebaseerd op de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting. De advocaat-generaal had gevorderd dat de veroordeelde de verplichting zou krijgen om dit bedrag aan de Staat te betalen. De raadsman van de veroordeelde betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor het geschatte voordeel en verzocht om matiging van het bedrag. Het hof oordeelde echter dat er voldoende bewijs was voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op de opbrengst van de hennepplanten en de gemaakte kosten.

De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel werd als volgt vastgesteld: de bruto opbrengst per oogst werd berekend op basis van 217 planten, wat resulteerde in een bedrag van € 21.352,80. Na aftrek van kosten, die niet in aanmerking kwamen voor aftrek, kwam het hof tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 17.318,00 bedroeg. Het hof oordeelde dat de veroordeelde, ondanks zijn financiële situatie, in staat was om aan de betalingsverplichting te voldoen. De beslissing van het hof is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer: 23-002645-12
Datum uitspraak: 16 mei 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Alkmaar van 1 juni 2012 op de vordering van het Openbaar Ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 14-700600-11 tegen de veroordeelde:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
adres: [adres].

Procesgang

Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 66.256,33 ter terechtzitting in eerste aanleg naar beneden bijgesteld tot een bedrag van
€ 36.724,54.
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Alkmaar van 1 juni 2012, kort gezegd, veroordeeld ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod alsmede ter zake van de diefstal van elektriciteit.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Alkmaar bij vonnis van 1 juni 2012 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 13.605,13ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 mei 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van
€ 13.605,13ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De advocaat-generaal is bij de berekening van genoemd bedrag uitgegaan van één geslaagde oogst en heeft het hof verzocht, het vonnis van de politierechter te bevestigen.
De raadsman van de veroordeelde heeft ter terechtzitting primair betoogd, kort en zakelijk weergegeven, dat op grond van het dossier onvoldoende duidelijk is wat precies het voordeel is geweest. Het hof begrijpt dat de raadsman het hof als gevolg daarvan heeft verzocht, de vordering af te wijzen.
Subsidiair heeft de raadsman het hof verzocht de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel te matigen, aangezien de helft van de oogst is mislukt.
Het hof overweegt en beslist als volgt.
Het hof is van oordeel, dat op grond van de stukken van het dossier, alsmede op grond van het onderzoek ter terechtzitting in beide instanties, aannemelijk is geworden dat de veroordeelde door middel van of uit baten van het hiervoor genoemde Opiumwet feit waarvoor hij onder meer bij voornoemd vonnis is veroordeeld, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Het hof ontleent de schatting van dat op na te melden geldbedrag gewaardeerde voordeel aan de inhoud van de bewijsmiddelen.
De bij onderstaande berekening gebezigde gegevens die niet voortvloeien uit de verklaring van veroordeelde, ontleent het hof, voor zover niet anders vermeld, aan het rapport “Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnen teelt onder kunstlicht update 1 november 2010” van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie, dan wel aan het in deze zaak opgemaakte proces-verbaal terzake het berekenen van het wederrechtelijk voordeel van 30 augustus 2010.
Het hof is, anders dan de raadsman, van oordeel dat op grond van het dossier met voldoende zekerheid een schatting gemaakt kan worden van het voordeel dat de veroordeelde heeft behaald. De omstandigheid dat in bovengenoemd proces-verbaal van 30 augustus 2010 is uitgegaan van een verkeerde rekentabel, doet daar niet aan af.
Voorts is het hof, met de politierechter, van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de helft van de oogst is mislukt. De door de raadsman ter zitting overgelegde afbeeldingen van enkele zieke planten, bieden, zonder nadere onderbouwing, geen dan wel onvoldoende ondersteuning aan de door hem geponeerde stelling dat de helft van de door veroordeelde geteelde oogst is mislukt.
Op basis van de verklaring van de veroordeelde bij de politie, dat hij 240 hennepplanten heeft geoogst en het aantal aangetroffen plantenbakken, bloempotten, planten/stekken van 217, is het hof, met de politierechter en de advocaat-generaal, van oordeel dat uitgegaan kan worden van één geslaagde oogst van 217 planten.
Met betrekking tot de af te trekken kosten overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop, dat ten aanzien van de aftrekbaarheid van kosten als uitgangspunt heeft te gelden, dat alleen die kosten aftrekbaar zijn welke de veroordeelde niet gemaakt zou hebben als hij de strafbare feiten niet gepleegd zou hebben en dat alleen die kosten voor aftrek in aanmerking komen die in directe relatie staan tot de voltooiing van het delict.
De kosten van de hypotheek van de woning die de veroordeelde bezit en waar de hennepplantage is aangetroffen, komen in het licht van het bovenstaande niet voor aftrek in aanmerking. De veroordeelde woonde weliswaar niet in die woning, aangezien hij een tweede woning had gekocht en de eerste naar zijn verklaring niet kon verkopen, maar deze kosten zou de veroordeelde ook gemaakt hebben als hij het strafbare feit niet gepleegd zou hebben. De kosten van bestuursdwang opgelegd door de gemeente Hoorn ten bedrage van € 1.767,41komen evenmin voor aftrek in aanmerking nu deze weliswaar in directe relatie staan tot het delict, maar niet in relatie staan tot de voltooiing ervan.
Aldus komt het hof tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bruto opbrengst per oogst:
217 planten x 30 gram = 6,510 kilogram
6,510 kilogram x € 3.280,00 = € 21.352,80.
Kosten:
€ 200,00 (afschrijving)
€ 1.341,06 (variabel en kosten stekjes, 217 x € 6,18)
€ 2.493,40 (energiekosten, zijnde de helft van de rekening van Liander van € 4.986,81, welk bedrag is gebaseerd op 2 oogsten)
Totale kosten:
€ 4.034,46.
Wederrechtelijk verkregen voordeel:
Opbrengst minus kosten: € 21.352,80 - € 4.034,46 = € 17.318,34.
Het hof acht aannemelijk dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten ten bedrage van (afgerond)
€ 17.318,00.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Door en namens de veroordeelde is met betrekking tot zijn actuele financiële situatie het volgende aangevoerd. De veroordeelde is kostwinner voor zijn gezin en heeft nog immer dubbele woonlasten. Als gevolg van de onderliggende zaak kan hij geen Verklaring omtrent gedrag meer krijgen en kan hij daardoor geen baan op zijn niveau verwerven. Hij heeft nu weliswaar een vaste baan, maar zijn inkomen, € 2.300,00 netto, is veel lager dan vroeger. Verder heeft hij hoge schulden.
Voor zover het verweer van de verdediging inhoudt, dat de veroordeelde over onvoldoende draagkracht beschikt om aan een betalingsverplichting te voldoen, overweegt het hof dat hetgeen is aangevoerd in samenhang met de leeftijd van de veroordeelde, onvoldoende aanleiding geeft te veronderstellen, dat hij thans, noch in de toekomst aan zo een verplichting kan voldoen.
Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 17.318,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
17.318,00 (zeventienduizend driehonderdenachttien euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 17.318,00 (zeventienduizend driehonderdachttien euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G. Oldekamp, mr. A.P.M. van Rijn en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
16 mei 2014.
[...]