In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1947, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 120 hennepplanten op 31 maart 2010 te Amsterdam. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en vervangende hechtenis. In hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat de bekennende verklaring van de verdachte uitgesloten moest worden, omdat hij niet adequaat gebruik had kunnen maken van zijn recht op bijstand van een raadsman. De raadsvrouw betoogde ook dat de verklaring van de echtgenote van de verdachte niet betrouwbaar was. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de verdachte gedetailleerd en feitelijk waren, en dat er geen reden was om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de ex-echtgenote te twijfelen. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en het bewezen verklaarde als strafbaar gekwalificeerd. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren en 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en medische aandoeningen, en heeft de straf gematigd. De op te leggen straf is gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, zoals deze gold ten tijde van het bewezen verklaarde.