ECLI:NL:GHAMS:2014:1805

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2014
Publicatiedatum
19 mei 2014
Zaaknummer
23-004223-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot hennepplanten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1947, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 120 hennepplanten op 31 maart 2010 te Amsterdam. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en vervangende hechtenis. In hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat de bekennende verklaring van de verdachte uitgesloten moest worden, omdat hij niet adequaat gebruik had kunnen maken van zijn recht op bijstand van een raadsman. De raadsvrouw betoogde ook dat de verklaring van de echtgenote van de verdachte niet betrouwbaar was. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de verdachte gedetailleerd en feitelijk waren, en dat er geen reden was om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de ex-echtgenote te twijfelen. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en het bewezen verklaarde als strafbaar gekwalificeerd. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren en 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en medische aandoeningen, en heeft de straf gematigd. De op te leggen straf is gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, zoals deze gold ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

Parketnummer: 23-004223-12
Datum uitspraak: 16 mei 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 september 2012 in de strafzaak onder parketnummer 13-656323-10 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 mei 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep op 2 mei 2014 door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 maart 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, ik elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 120 (hennep)planten, in elk geval een hoeveelheid meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Het bewijs

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aan de hand van haar pleitnota het hof verzocht de verdachte vrij te spreken van het hem tenlastegelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Aangezien de verdachte bij de politie uitdrukkelijk gevraagd heeft om een raadsman en uit het dossier onvoldoende blijkt dat hij gebruik heeft kunnen maken van dit recht, dient zijn bekennende verklaring bij de politie te worden uitgesloten van het bewijs. Voorts is de raadsvrouw van mening, dat de verklaring van de echtgenote van de verdachte als niet betrouwbaar dient te worden beschouwd, omdat zij er immers alle belang bij had de schuld met betrekking tot de hennepplantage op de verdachte af te schuiven.
Met het uitsluiten van de verklaring van de verdachte blijft onvoldoende wettig en overtuigend bewijs over om de verdachte te veroordelen.
De verdachte heeft aangevoerd, dat hij ten tijde van de aanhouding en de verhoren door de politie onder invloed was van medicijnen tegen zijn rookverslaving.
Overwegingen van het hof
Naar aanleiding van het verweer van de raadsvrouw overweegt het hof als volgt.
Gezien de stukken van het dossier, met name de
verklaring optreden piketvan 31 maart 2010 (dossierpagina 67) en het proces-verbaal van relaas (los ingevoegd, blad 2), blijkt dat de verdachte op genoemde datum te 15.00 uur bijstand heeft gekregen van een met name genoemde raadsman. De verdachte is voor het eerst op 31 maart 2010 door de politie gehoord te 15.30 uur.
Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel, dat de verklaringen die de verdachte ten overstaan van de politie heeft afgelegd, voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Voor zover de verdachte heeft willen betogen, dat hij door medicijngebruik op de dag van de aanhouding niet zichzelf was, overweegt het hof als volgt.
De verklaringen die de verdachte direct bij de aanhouding in de woning van zijn ex-vrouw en vervolgens op het politiebureau heeft afgelegd (dossierpagina 8 e.v.) zijn zodanig feitelijk en gedetailleerd, dat het hof geen aanleiding ziet voor de veronderstelling dat deze verklaringen anders waren geweest zonder het gebruik van medicijnen met betrekking tot nicotineverslaving.
De verdachte heeft tegenover de politie desgevraagd verklaard, dat de hennepkwekerij op de zolder direct boven de woning van zijn inmiddels ex-vrouw van hem was respectievelijk door hem werd verzorgd. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard, dat hij een sleutel had van de woning, dan wel dat hij de woning kon betreden door aan het touwtje te trekken dat door de brievenbus bereikbaar was. De van de woning afgezonderde zolder, zo heeft hij ter terechtzitting verklaard, was vrij toegankelijk en zonder sleutel te betreden. Hij kwam ten minste één maal per week in de woning van zijn ex-vrouw.
De ex-vrouw van de verdachte heeft verklaard, dat de verdachte de hennepkwekerij op haar zolder heeft ingericht (dossierpagina 17 e.v.). De verklaring van de voormalige echtgenote van de verdachte wordt op belangrijke onderdelen ondersteund door de verklaringen van de verdachte zelf; het hof is daarom van oordeel, dat haar verklaring als betrouwbaar kan worden aangemerkt, te meer nu de raadsvrouw haar stelling ten aanzien van de beweegredenen van deze persoon de verdachte te belasten, niet nader heeft onderbouwd.
Het hof verwerpt derhalve de door de verdediging gevoerde verweren.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 maart 2010 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 120 hennepplanten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, vervangende hechtenis van 20 dagen, waarvan 20 uren, vervangende hechtenis 10 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Met betrekking tot de straf heeft de raadsvrouw ter terechtzitting het volgende aangevoerd.
De verdachte is een first offender die de leeftijd van 65 jaar is gepasseerd. Hij heeft verschillende medische aandoeningen en zal naar verwachting niet meer in staat zijn nog inkomen uit werk te genereren. Hij bevindt zich in de schuldhulpverlening en heeft op dit moment per maand 200 euro om van te leven.
De raadsvrouw heeft het hof in dit kader verzocht de verdachte, in geval van een bewezenverklaring, schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel. Voorts heeft zij gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft 120 hennepplanten voorhanden gehad op de zolder behorende bij de woning van zijn ex-vrouw.
Gelet op de hoeveelheid hennepplanten die de verdachte voorhanden heeft gehad, acht het hof een schuldig verklaring zonder oplegging van straf of maatregel in de zin van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals voorgesteld door de raadsvrouw, in dit geval niet passend.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 april 2014 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid, dat in deze zaak in eerste aanleg de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is overschreden met bijna 6 maanden. Aangezien de zaak in hoger beroep meer voortvarend is behandeld, is het hof van oordeel, dat gelet op een uiteindelijk geringe overschrijding van de procedure als geheel gezien, kan worden volstaan met de constatering van deze overschrijding.
Wel heeft het hof in hetgeen door de verdediging over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is aangevoerd, aanleiding gezien de door de politierechter opgelegde straf te matigen en deze in geheel voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur met daar aan verbonden een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G. Oldekamp, mr. A.P.M. van Rijn en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
16 mei 2014.