ECLI:NL:GHAMS:2014:1803

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2014
Publicatiedatum
19 mei 2014
Zaaknummer
23-003496-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van een ambtenaar in het openbaar door een verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal beschuldigingen, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van feit 1, omdat volgens artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak.

De zaak betreft de belediging van een ambtenaar, specifiek een buitengewoon opsporingsambtenaar van de Nederlandse Spoorwegen, die op 27 augustus 2012 in Hoorn plaatsvond. De verdachte heeft de ambtenaar beledigd met kwetsende woorden in het openbaar. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudige belediging van een ambtenaar tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, maar de advocaat-generaal heeft in hoger beroep een geldboete van € 400,00 geëist. De verdachte heeft spijt betuigd, maar het hof heeft geoordeeld dat zijn gedrag onacceptabel was en dat de ambtenaar niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de beledigende uitlatingen van de verdachte.

Uiteindelijk heeft het hof de straf gematigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 200,00 en 4 dagen hechtenis, bij gebreke van betaling te vervangen door hechtenis. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 100,00 aan immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij, de ambtenaar.

Uitspraak

Parketnummer: 23-003496-13
Datum uitspraak: 16 mei 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 juli 2013 in de strafzaak onder parketnummer 14-248326-12 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van feit 1.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 mei 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
2:
hij op of omstreeks 27 augustus 2012 te Hoorn opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [slachtoffer] (buitengewoon opsporingsambtenaar van de Nederlandse Spoorwegen), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid (meermalen) mondeling (in het openbaar) heeft toegevoegd de woorden "Waar bemoei jij je mee, vuile flikker" en/of "Rot op vuile homo" en/of "Kom maar hier vuile kankerlijers" en/of "Stelletje honden", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:
hij op 27 augustus 2012 te Hoorn opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [slachtoffer], buitengewoon opsporingsambtenaar van de Nederlandse Spoorwegen, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling in het openbaar heeft toegevoegd de woorden "Rot op vuile homo" en "Kom maar hier vuile kankerlijers" en "Stelletje honden".
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 10 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 400,00, bij gebreke van betaling te vervangen door 8 dagen hechtenis.
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot de straf (-maat) het volgende aangevoerd. De verdachte heeft spijt van het incident; hij meent, dat hij zich destijds heeft laten uitdagen door de ambtenaar van de NS. Hij is nadien niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. De verdediging is van mening, dat gelet op de geringe ernst van het feit en de oriëntatiepunten van de LOVS, de straf die de politierechter heeft opgelegd, te hoog is. De raadsvrouw heeft het hof verzocht, de verdachte een lage of deels voorwaardelijke geldboete op te leggen, aangezien de oplegging van een taakstraf de verdachte kan hinderen bij het verkrijgen van een verklaring omtrent het gedrag (VOG).
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in het openbaar een buitengewoon opsporingsambtenaar werkzaam voor de Nederlandse Spoorwegen uitgescholden, toen deze hem mede gelet op de eigen veiligheid van de verdachte terechtwees: de verdachte zat op het perron, met zijn benen over de rand. De verdachte heeft op dat moment direct op buitensporige wijze uiting gegeven aan zijn gevoelens van frustratie en geen rekening gehouden met de gevolgen van zijn gedrag voor de ander, die zich in de openbaarheid van een station in zijn eer aangetast heeft gevoeld.
De verdachte heeft ter terechtzitting weliswaar spijt betuigd, maar hij heeft tegelijkertijd het incident gebagatelliseerd en gewezen op de eigen schuld van de ambtenaar, die door zijn, volgens verdachte, denigrerende houding het gedrag van verdachte zou hebben veroorzaakt.
Het hof acht het gedrag van de ambtenaar, zo dit al als onplezierig of denigrerend kon worden ervaren, geen rechtvaardiging voor de verdachte om over te gaan tot het uiten van beledigende woorden.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 april 2014 is de verdachte eerder ter zake van de belediging van een ambtenaar onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft in hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, mede gelet op de vordering van de advocaat-generaal, aanleiding gezien de door de politierechter opgelegde straf te matigen en aan te passen en acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 250,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel wordt toegewezen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft het hof verzocht de vordering te matigen en wel tot een bedrag van maximaal € 75,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 100,00.Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken, dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 36f, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G. Oldekamp, mr. A.P.M. van Rijn en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 mei 2014.
[...]