ECLI:NL:GHAMS:2014:1795

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2014
Publicatiedatum
16 mei 2014
Zaaknummer
23-003029-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens ontbreken opzet bij mishandeling in een huwelijkscontext

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1955, was beschuldigd van opzettelijke mishandeling van zijn echtgenoot op 15 april 2013 te Monnickendam. De tenlastelegging omvatte verschillende handelingen, waaronder het grijpen bij de keel en het slaan in het gezicht. Tijdens de zitting in hoger beroep op 29 april 2014 heeft de advocaat-generaal gevorderd het vonnis van de rechtbank te bevestigen, terwijl de raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak, stellende dat het opzet ontbrak.

Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en de aangifte van de echtgenoot in overweging genomen. De verdachte verklaarde dat er een strijd om een deken was geweest, waarbij hij de echtgenoot onopzettelijk zou hebben geraakt. De aangifte vermeldde letsel bij de echtgenoot, maar ook bij de verdachte zelf. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor het opzet bij de mishandeling, en dat de situatie mogelijk voortkwam uit een onhandige afwerende beweging van de verdachte.

Op basis van deze overwegingen heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, met de betrokken rechters en griffier aanwezig. Het arrest is openbaar uitgesproken op 13 mei 2014.

Uitspraak

parketnummer: 23-003029-13
datum uitspraak: 13 mei 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 juni 2013 in de strafzaak onder parketnummer 15-072582-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 april 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 april 2013 te Monnickendam, gemeente Waterland opzettelijk mishandelend zijn echtgenoot, althans een persoon, te weten [slachtoffer],
- bij haar keel heeft gegrepen/gepakt en/of (vervolgens) in de keel heeft geknepen en/of (vervolgens)
- een of meermalen (met zijn tot vuist gebalde hand) in/op haar gezicht/hoofd heeft geslagen en/of (vervolgens)
- in haar buik heeft geschopt; waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

Vrijspraak

De raadsman van verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat bij verdachte het opzet op de mishandeling ontbrak.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte heeft zowel bij de politie, in eerste aanleg, als in hoger beroep, verklaard dat er sprake is geweest van een strijd om een deken die aangeefster van verdachte af zou hebben getrokken, terwijl hij in bed lag. Bij het wederzijdse getrek aan en om de deken zou hij aangeefster, aldus zijn verklaring, afgeweerd hebben, waarbij hij aangeefster – niet opzettelijk – zou hebben geraakt op het hoofd. Uit de aangifte van mishandeling blijkt dat bij aangeefster letsel is geconstateerd door een verbalisant, uitsluitend bestaande uit een bloeddoorlopen linkeroog en een zwelling bij dat oog. Anderzijds is bij verdachte ook letsel geconstateerd door een verbalisant, bestaande uit een roodkleurige kras op de rechterbovenarm en een roodkleurige plek op de linkerarm. Dit letsel zou kunnen passen bij de door verdachte verklaarde gang van zaken.
Gelet op het voorgaande kan niet uitgesloten worden dat er bij het getrek aan en om de bewuste deken sprake is geweest van een onhandige, afwerende beweging van de zijde van verdachte. Het hof is derhalve van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van het vereiste opzet bij de mishandeling te komen, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. H.W.J. de Groot en mr. J.H. de Graaf, in tegenwoordigheid van mr. J.E. van der Ploeg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 mei 2014.
Mr. J.H. de Graaf is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.