ECLI:NL:GHAMS:2014:1794

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
16 mei 2014
Zaaknummer
23-001537-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering in verband met hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor het telen van hennep. De politierechter had op 27 maart 2013 de veroordeelde verplicht tot betaling van een bedrag van € 16.466,09 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het openbaar ministerie vorderde in hoger beroep een bedrag van € 14.216,09, gebaseerd op de veronderstelling dat de veroordeelde financieel voordeel had genoten van eerdere oogsten van hennep.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 29 april 2014 heeft de advocaat-generaal zijn vordering toegelicht, waarbij hij stelde dat er aanwijzingen waren voor eerdere oogsten, onderbouwd door de huurperiode van de loods en aangetroffen materialen. De verdediging heeft echter betwist dat er sprake was van eerdere oogsten en heeft bewijsstukken overgelegd die de stelling van de veroordeelde ondersteunen. Getuigen verklaarden dat de loods in augustus 2011 schoon was en dat er geen hennepgerelateerde materialen aanwezig waren.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Gezien de ontkenning van de veroordeelde en de door de verdediging overgelegde bewijsstukken, concludeerde het hof dat er onvoldoende bewijs was voor het bestaan van eerdere oogsten. De indicatoren die door het openbaar ministerie werden aangedragen, waren niet overtuigend genoeg om tot een andere conclusie te komen. Het hof heeft daarom de vordering van het openbaar ministerie afgewezen en de beslissing van de politierechter vernietigd.

Uitspraak

parketnummer: 23-001537-13
datum uitspraak: 13 mei 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 maart 2013 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-660043-12 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 32.932,18.
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 maart 2013 –kort gezegd – veroordeeld ter zake van het telen van hennep in de periode van 13 september 2011 tot en met 13 december 2011 te IJmuiden.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij beslissing van 27 maart 2013 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 16.466,09 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft (beperkt) hoger beroep ingesteld tegen voornoemde beslissing van de politierechter in de ontnemingszaak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 april 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Standpunten in hoger beroep

Openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 14.216,09 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Hij heeft hierbij gesteld dat er uitgegaan kan worden van – in ieder geval – één oogst, waaruit verdachte financieel voordeel heeft genoten. De advocaat-generaal baseert dit op het feit dat de loods vanaf maart 2011 is gehuurd, terwijl de hennepkwekerij pas op 13 december 2011 is ontmanteld en het feit dat er meerdere spullen – waaronder lege droogrekken waar oude hennepresten op lagen, vervuilde koolstoffilters, kalkafzettingen en gebruikte potten – zijn aangetroffen die wijzen op eerdere oogsten. In aanvulling op de voorafgaand aan de zitting in hoger beroep ingenomen conclusie van eis is bij de berekening van het wederrechtelijk voordeel naar aanleiding van de door de raadsman ter zitting overgelegde stukken een deel van de gemaakte kosten voor energie afgetrokken van het oorspronkelijke gevorderde bedrag.
Verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, nu er geen sprake is geweest van één of meer eerdere oogsten. Hiertoe is aangevoerd dat de loods in het begin van de huurperiode bedoeld was voor het starten van een eigen onderneming in dakwerken. Door economische omstandigheden heeft dit geen doorgang kunnen vinden en om toch enige inkomsten te genereren is verdachte, aldus de verdediging, in september 2011 gestart met de hennepkwekerij. Ter ondersteuning van de stelling dat er pas in september 2011 is gestart met telen, heeft de raadsman diverse stukken overgelegd, waaronder een aankoopbon van de benodigde apparatuur voor de kwekerij gedateerd van 9 september 2011. Voorts zijn ter terechtzitting in hoger beroep twee door de verdediging medegebrachte getuigen gehoord die hebben verklaard dat zij in augustus 2011 de loods hebben schoongemaakt en dat er ten tijde van het schoonmaken geen spullen in de loods waren die te maken konden hebben met een hennepkwekerij. In dit kader is door de verdediging naar voren gebracht dat verdachte een ras heeft gebruikt dat een langere teelperiode kent dan gebruikelijk, waardoor het – mede gelet op de aangetroffen oogstrijpe hennepplanten – niet mogelijk is dat verdachte in de periode vanaf september eerder succesvol heeft geoogst. De ‘zachte indicatoren’ die wijzen op een eerdere oogst kunnen – aldus de verdediging – worden verklaard door de oogstrijpe planten enerzijds en – anderzijds – door de aanschaf van gedroogd hennep teneinde hennepolie te maken voor de reumatische moeder van verdachte.

Afwijzing

Mede gelet op de ontkenning van verdachte, de door zijn raadsman overgelegde stukken ter staving van de stelling dat er door verdachte niet is geoogst en de ter terechtzitting door getuigen afgelegde verklaringen, kan niet met voldoende zekerheid vastgesteld worden dat er een eerdere oogst is geweest, waar verdachte voordeel uit zou hebben getrokken. De indicatoren die wijzen op het tegendeel, zijn mede gelet op de overgelegde stukken en de alternatieve verklaring onvoldoende om tot een andersluidend oordeel te komen. Het hof ziet derhalve aanleiding om de vordering af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst af de vordering strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel tot het in die vordering genoemde bedrag.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. H.W.J. de Groot en mr. J.H. de Graaf, in tegenwoordigheid van mr. J.E. van der Ploeg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 mei 2014.
Mr. J.H. de Graaf is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.