ECLI:NL:GHAMS:2014:1786

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2014
Publicatiedatum
15 mei 2014
Zaaknummer
23-000644-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en mishandeling met veroordeling tot gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die werd beschuldigd van doodslag en andere strafbare feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 5 november 2011, waarbij de verdachte met een stoel en zijn voet geweld heeft uitgeoefend op het slachtoffer, wat leidde tot diens overlijden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de feiten als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, wat invloed had op de hoogte van de opgelegde straf. De verdachte had eerder een relatie met het slachtoffer, die hem opvang en onderdak bood, maar misbruikte deze situatie op een meedogenloze manier. Het hof heeft ook andere strafbare feiten van de verdachte in overweging genomen, waaronder mishandeling en bedreiging van andere slachtoffers. De rechtbank Amsterdam had eerder een gevangenisstraf van acht jaren opgelegd, maar de advocaat-generaal had in hoger beroep een zwaardere straf van tien jaren geëist. Het hof heeft echter besloten om de straf te handhaven op acht jaren, rekening houdend met de geestelijke toestand van de verdachte en de ernst van de gepleegde feiten. De vordering van de benadeelde partij, ter zake van materiële schade, werd ook toegewezen, en het hof heeft de verbeurdverklaring van de gebruikte stoel bevolen. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde misdrijven en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden.

Uitspraak

parketnummer: 23-000644-13
datum uitspraak: 15 mei 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2013 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-670983-11 (zaak A) en 13-850641-12 (zaak B) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
thans gedetineerd in [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 mei 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zaak A
1 primair:
hij op of omstreeks 05 november 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), een stoel (met een harde klap) op die [slachtoffer 1] laten neerkomen en/of een armleuning van voornoemde stoel op de hals van die [slachtoffer 1] gedrukt (gehouden) en/of met (een) geschoeide voet(en) op een armleuning van voornoemde stoel gestampt en/of getrapt en/of (een) geschoeide voet(en) op de keel/hals van die [slachtoffer 1] gedrukt (gehouden) en/of met (een) geschoeide voet(en) op de keel/hals van die [slachtoffer 1] gestampt en/of getrapt, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
1
subsidiair:
hij op of omstreeks 05 november 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een of meer bloeduitstorting(en) in vetweefsels en halsspieren en/of een overdwarse breuk van het tongbeen), heeft/hebben toegebracht, door opzettelijk een stoel (met een harde klap) op die [slachtoffer 1] te laten neerkomen en/of een armleuning van voornoemde stoel op de hals van die [slachtoffer 1] te drukken en/of gedrukt te houden en/of met geschoeide voet op een armleuning van voornoemde stoel te stampen en/of te trappen en/of (een) geschoeide voet(en) op de keel/hals van die [slachtoffer 1] te drukken en/of gedrukt te houden en/of met (een) geschoeide voet(en) op de keel/hals van die [slachtoffer 1] te stampen en/of te trappen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2:
hij op of omstreeks 05 november 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] eenmaal of meermalen (met zijn vuist(en)) heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3:
hij op of omstreeks 05 november 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend [slachtoffer 2] een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, voorgehouden en/of getoond en/of een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, op de keel/hals van die [slachtoffer 2] gezet;
4:
hij op of omstreeks 05 november 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Samsung), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
zaak B
1
primair:
hij op of omstreeks 27 oktober 2011 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer 3] op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 3] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2:
hij op of omstreeks 27 oktober 2011 te Amsterdam wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen [straatnaam] en in gebruik bij [slachtoffer 3], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte;
3:
hij op of omstreeks 27 oktober 2011 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk drie, althans een of meer ruitjes (van een toegangsdeur van een woning, gelegen [straatnaam]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door die ruitjes in te slaan en/of te tikken;
4:
hij op een of meer tijdstippen, gelegen in of omstreeks de periode van 07 april 2011 tot en met 11 juni 2011 te Amsterdam [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (per e-mail aan de vriendin van die [slachtoffer 3]) opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: "ik hoop dat hij goed met mijn kinderen omgaat zo niet dan maak ik hem af" en/of "ik heb schijt aan je nieuwe vriend als hij dapper gaat doen vermoord ik hem dus hou op met spelletjes te spelen met mij anders gaan er ongeluken gebeuren en deze keer meen ik het" en/of "ben veel beter in spelletjes en mijn spels kunnen dodelijk zijn zonder dat ik bij je ben" en/of "het is oorlog met [naam] en zeg tegen hem dat de dood op iedere hoek van de straat staat voor hem";
5:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 januari 2011 tot en met 16 januari 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk uit winstbejag (een) door misdrijf verkregen uit (voorzien van kenteken [kenteken]) (merk Rover 416) (chassisnummer [chassisnummer]) voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof het hof op onderdelen tot een enigszins andere beslissing komt.

Vrijspraak moord

Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen het onder 1 primair ten laste gelegde, te weten: moord, nu uit het dossier niet blijkt dat de verdachte het slachtoffer met voorbedachten rade om het leven heeft gebracht. Het hof zal de verdachte voor dat bestanddeel dan ook vrijspreken.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op het doden van het slachtoffer, zodat hij van het hem onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Subsidiair, zo begrijpt het hof, dient de verdachte van het ten laste gelegde ‘met (een) geschoeide voet(en) op de keel/hals van die [slachtoffer 1] gestampt en/of getrapt’ te worden vrijgesproken, nu dat niet wettig en overtuigend is bewezen, aldus de raadsvrouw. De verklaring van getuige [slachtoffer 2] terzake is onbetrouwbaar, nu een voetafdruk op de keel/hals van het slachtoffer ontbreekt.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsvrouw en overweegt als volgt.
Het standpunt dat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer heeft gehad wordt door de inhoud van de bewijsmiddelen weerlegd. Niet alleen hebben de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] verklaard dat zij een man (het hof begrijpt: de verdachte) meermalen hoorden schreeuwen dat hij hem (het hof begrijpt: het slachtoffer [slachtoffer 1]) ging vermoorden, tevens heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de stoel op het lichaam van het slachtoffer heeft gedrukt en gedrukt heeft gehouden om het slachtoffer “stil te houden”.
Voorts volgt uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat het slachtoffer op zijn rug op de grond lag toen de verdachte een bureaustoel tegen zijn lichaam drukte. Nadat het slachtoffer zich daartegen had verzet, heeft de verdachte de stoel een tweede keer tegen diens lichaam gedrukt, is op de stoel gaan zitten en heeft de stoel tegen het lichaam van het slachtoffer gedrukt gehouden. Vervolgens heeft de verdachte zijn voet op de keel/hals van het slachtoffer gezet, waarna het slachtoffer niet meer bewoog.
De verdachte heeft, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard aan de hals van het slachtoffer gevoeld en geen hartslag geconstateerd. Naar het oordeel van het hof kunnen deze handelingen, daarbij alle stukken in het dossier in aanmerking genomen, niet anders worden geduid dan dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer heeft gedood.
Ook de stelling van de verdediging dat niet kan worden bewezen dat verdachte met de geschoeide op de keel/hals van het slachtoffer heeft gestaan wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. Uit het ontbreken van een voetafdruk op de keel/hals, wat daar ook van zij, volgt niet dat de verklaring van getuige [slachtoffer 2] onbetrouwbaar is.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 primair, 2, 3 en 4 en in zaak B onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A
1
primair:
hij op 5 november 2011 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet een stoel op die [slachtoffer 1] laten neerkomen en een geschoeide voet op de keel/hals van die [slachtoffer 1] gedrukt gehouden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2:
hij op 5 november 2011 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] heeft geslagen waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3:
hij op 5 november 2011 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend [slachtoffer 2] een mes voorgehouden en een mes op de keel/hals van die [slachtoffer 2] gezet;
4:
hij op 5 november 2011 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, merk Samsung toebehorende aan [slachtoffer 2];
zaak B
1:
hij op 27 oktober 2011 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer 3] op het hoofd heeft gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 3] pijn heeft ondervonden.
2:
hij op 27 oktober 2011 te Amsterdam wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning, gelegen Heggerankweg, en in gebruik bij [slachtoffer 3];
3:
hij op 27 oktober 2011 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk drie ruitjes van een toegangsdeur van een woning, gelegen Heggerankweg, toebehorende aan [slachtoffer 3] heeft vernield door die ruitjes in te slaan;
4:
hij in de periode van 7 april 2011 tot en met 11 juni 2011 te Amsterdam [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte per e-mail aan de vriendin van die [slachtoffer 3] opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: "ik hoop dat hij goed met mijn kinderen omgaat zo niet dan maak ik hem af" en "ik heb schijt aan je nieuwe vriend als hij dapper gaat doen vermoord ik hem dus hou op met spelletjes te spelen met mij anders gaan er ongeluken gebeuren en deze keer meen ik het" en "ben veel beter in spelletjes en mijn spels kunnen dodelijk zijn zonder dat ik bij je ben" en "het is oorlog met [naam] en zeg tegen hem dat de dood op iedere hoek van de straat staat voor hem";
5:
hij omstreeks de periode van 15 januari 2011 tot en met 16 januari 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk uit winstbejag een door misdrijf verkregen auto, voorzien van kenteken [kenteken], merk Rover 416, chassisnummer [chassisnummer],voorhanden heeft gehad.
Hetgeen in zaak A onder 1 primair, 2, 3 en 4 en in zaak B onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 primair, 2, 3 en 4 en in zaak B onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het in zaak A onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
doodslag
het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling
het in zaak A onder 3 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
het in zaak A onder 4 bewezen verklaarde levert op:
diefstal
het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling
het in zaak B onder 2 bewezen verklaarde levert op:
in de woning, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen
het in zaak B onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
het in zaak B onder 4 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
het in zaak B onder 5 bewezen verklaarde levert op:
opzetheling

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 1 primair, 2, 3 en 4 en in zaak B onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in zaak A onder 1 primair (doodslag), 2, 3, 4 en zaak B onder 1, 2, 3, 4, 5 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren met aftrek en de vordering van de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer 1] toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen stoel.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 primair (doodslag), 2, 3 en 4 en in zaak B onder 1, 2, 3, 4, en 5 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren met aftrek, dat de vordering van de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer 1] zal worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens vordert zij de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen stoel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf, te weten doodslag, en daarnaast aan een reeks andere strafbare feiten.
De verdachte heeft door met een stoel op het lichaam van het slachtoffer en met een schoen op diens hals/ keel geweld uit te oefenen het slachtoffer in zijn eigen woning om het leven gebracht. Het slachtoffer bood de verdachte opvang en onderdak. Hij beschouwde de verdachte als vriend. Van die goedheid en kwetsbaarheid heeft de verdachte op meedogenloze wijze misbruik gemaakt. Hij heeft zich na het door hem toegepaste geweld op geen enkele manier om het slachtoffer bekommerd en hij heeft nagelaten hulp te bieden of te halen. De verdachte heeft met zijn handelen voor de nabestaanden onherstelbaar leed en verdriet veroorzaakt. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat deze nabestaanden, onder wie de hoogbejaarde moeder van het slachtoffer, nog dagelijks kampen met de gevolgen van deze gruwelijke gebeurtenis.
Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de bedreiging met een mes en mishandeling van [slachtoffer 2]. Ook heeft hij de mobiele telefoon van [slachtoffer 2] gestolen en had hij zich enkele weken eerder schuldig gemaakt aan mishandeling, bedreiging, vernieling en huisvredebreuk en, enkele maanden eerder, aan opzetheling. De verdachte heeft door dergelijk handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het woon- en eigendomsrecht van de slachtoffers.
De ernst van de gepleegde feiten rechtvaardigt in beginsel een zeer langdurige gevangenisstraf.
Bij de hoogte van de op te leggen straf heeft het hof betrokken het Pro Justitia rapport van 18 mei 2012, opgemaakt door klinisch psycholoog [deskundige 1] en psychiater [deskundige 2]. Daaruit blijkt dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een schizo affectieve stoornis. Deze stoornis heeft volgens de deskundigen ook in lichte mate zijn keuze en gedragingen tijdens het plegen van het ten laste gelegde beïnvloed . De verdachte dient ten tijde van het plegen van de feiten als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd. Het hof verenigt zich met deze conclusie, neemt die over en maakt haar tot de zijne.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 april 2014 is de verdachte eerder voor onder meer vernieling onherroepelijk veroordeeld.
Hoewel het hof de eis van de advocaat-generaal, te weten: een gevangenisstraf van 10 jaren, gelet op de ernst van de feiten in beginsel passend acht, ziet het hof in de geestelijke toestand van de verdachte op het moment dat hij de feiten pleegde aanleiding om ten voordele van de verdachte enigszins van die eis af te wijken.
Het hof acht, alles afwegende, een straffen en een maatregel van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

Het in zaak A onder 1 primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.

Vordering van de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.900,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 57, 285, 287, 300, 310 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 primair, 2, 3 en 4 en in zaak B onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1 primair, 2, 3 en 4 en in zaak B onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een zwarte stoel met goednummer 4172621.
Vordering van de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.900,00 (tweeduizend negenhonderd euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [nabestaande slachtoffer 1], een bedrag te betalen van
€ 2.900,00 (tweeduizend negenhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
39 (negenendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T.A.C. van Hartingsveldt, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. M.F.J.M. de Werd, in tegenwoordigheid van mr. R. van Leusden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 mei 2014.
Mr. H.S.G. Verhoeff is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]