Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
STICHTING ONZE LIEVE VROUWE GASTHUIS,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
Salariëring
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], een cardioloog die sinds 1 mei 1991 verbonden is aan het OLVG, tegen de Stichting Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG). [appellant] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de kantonrechter een eenzijdige wijziging van zijn arbeidsovereenkomst door OLVG heeft goedgekeurd. De wijziging betreft de honoreringssystematiek van medisch specialisten, die door OLVG is aangepast naar aanleiding van veranderingen in de financiering van de gezondheidszorg. [appellant] heeft betoogd dat deze wijziging niet rechtsgeldig is en heeft vorderingen ingesteld om nakoming van de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst te eisen.
De kantonrechter heeft in zijn tussenvonnis vastgesteld dat de wijziging van de arbeidsovereenkomst niet voldoet aan de eisen van een eenzijdig wijzigingsbeding zoals bedoeld in artikel 7:613 BW. Het hof heeft vervolgens de grieven van [appellant] beoordeeld, waarbij het hof zich richtte op de vraag of de wijziging van de arbeidsvoorwaarden door OLVG gerechtvaardigd was. Het hof oordeelde dat OLVG niet voldoende heeft aangetoond dat er gewijzigde omstandigheden waren die een wijziging van de arbeidsvoorwaarden rechtvaardigden. Bovendien oordeelde het hof dat de voorgestelde wijziging niet redelijk was en dat aanvaarding daarvan niet van [appellant] kon worden gevergd.
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en geoordeeld dat de eenzijdige wijziging van de honoreringssystematiek niet rechtsgeldig is. OLVG werd veroordeeld tot nakoming van de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst, inclusief de betaling van het vaste en variabele loon zoals vastgesteld per 31 december 2007, met de wettelijke verhoging over het achterstallige salaris. Tevens werd OLVG veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De proceskosten werden aan OLVG opgelegd, aangezien zij als in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.