Uitspraak
mr. .J.P. van Vulpente [vestigingsplaats].
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van appellanten om hun faillissementen op te heffen en de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren. De appellanten, die hun faillissementen hadden aangevraagd na het verlies van hun baan en de gedwongen verkoop van hun woning, waren eerder door de rechtbank Noord-Holland in hun verzoeken afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellanten nieuwe schulden hadden laten ontstaan en onvoldoende medewerking hadden verleend aan de afwikkeling van hun faillissementen.
In hoger beroep hebben de appellanten betoogd dat hun schulden voortkwamen uit onvoorziene omstandigheden, zoals het verlies van hun inkomen en de blokkering van hun bankrekeningen. Ze hebben aangegeven dat ze zich gemotiveerd hebben getoond om aan hun verplichtingen te voldoen en dat ze bereid zijn om actief naar werk te zoeken en te verhuizen om hun woonlasten te verlagen. De curator heeft in hoger beroep verklaard dat de appellanten inmiddels beter aan hun informatieverplichting voldoen en dat de nieuwe schulden van geringe omvang zijn, waarvoor afbetalingsregelingen zijn getroffen.
Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan van hun schulden. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd en de wettelijke schuldsaneringsregeling alsnog van toepassing verklaard, onder opheffing van de faillissementen. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank Noord-Holland voor verdere behandeling.