ECLI:NL:GHAMS:2014:1715

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
12 mei 2014
Zaaknummer
23-005383-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake fouillering in het openbaar en bewijsuitsluiting van aangetroffen paspoort

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1996, was beschuldigd van diefstal en heling van een paspoort en andere goederen. De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair verwijt, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het wegnemen van goederen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening, en het verwerven van een paspoort dat door misdrijf was verkregen.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 13 maart 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een jeugddetentie en een werkstraf eiste. De verdediging voerde aan dat de fouillering van de verdachte onrechtmatig was, omdat deze in het openbaar had plaatsgevonden zonder dat daartoe een noodzaak bestond. Het hof heeft vastgesteld dat de fouillering niet in het openbaar had mogen plaatsvinden, wat resulteerde in een onherstelbaar vormverzuim.

Het hof heeft vervolgens het bij de fouillering aangetroffen paspoort van het bewijs uitgesloten. Aangezien dit paspoort het enige bewijs was voor de subsidiair ten laste gelegde heling, heeft het hof geoordeeld dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte de subsidiair ten laste gelegde feiten had begaan. De verdachte is daarom van beide tenlasteleggingen vrijgesproken. Het hof heeft ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, nu de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

parketnummer: 23-005383-13
datum uitspraak: 27 maart 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 22 november 2013 in de strafzaak onder de parketnummers 13-684310-13, 13-722010-10 (TUL) en 13-860599-12 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 maart 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 1 juni 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een paspoort (ten name van [slachtoffer 1]) en/of een tablet en/of twee, althans een xboxcontroller(s) en/of twee, althans een xboxgame(s) en/of een nintendo (met daarbij 10 games) en/of een portemonnee (met daarin een geldbedrag van ongeveer 145 euro) , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s).
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2013 tot en met 11 juni 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een paspoort (ten name van [slachtoffer 1]) heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 14 dagen, waarvan 6 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer
13-722010-10 dient te worden toegewezen en dat de proeftijd van de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13-860599-12 dient te worden verlengd met één jaar.

Vrijspraak

primair
Met de raadsvrouw en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de primair ten laste gelegde diefstal heeft begaan, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
subsidiair
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte ook van de subsidiair ten laste gelegde heling dient te worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig bewijs. De raadsvrouw heeft daartoe kort gezegd het volgende aangevoerd.
De verbalisanten hebben zonder toestemming van de verdachte de tas van de verdachte doorzocht, terwijl de noodzaak om te fouilleren ontbrak. Nu de verdachte meteen zijn naam heeft opgegeven en er geen vermoeden was dat hij zijn identiteitsbewijs zou wegmaken, had de fouillering niet in het openbaar mogen plaatsvinden. Om die reden dient het paspoort dan ook voor het bewijs te worden uitgesloten, waarbij heling niet kan worden bewezen, zodat vrijspraak moet volgen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen (brondocumentnummer: 2013140942-1) hebben de verbalisanten bij de verdachte een fouillering toegepast teneinde zijn identiteit te kunnen vaststellen. Tijdens de fouillering is in de rugtas van de verdachte een paspoort op naam van
[slachtoffer 1] aangetroffen. Bij navraag bleek dit paspoort als gestolen te zijn opgegeven.
Artikel 55b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat opsporingsambtenaren bevoegd zijn een staande gehouden verdachte aan zijn kleding, alsmede voorwerpen die hij bij zich draagt of met zich mee voert te onderzoeken, voor zover zulks noodzakelijk is voor de vaststelling van zijn identiteit.
Ingevolge het tweede lid mag voormelde fouillering alleen dan in het openbaar plaatsvinden, indien dit redelijkerwijs noodzakelijk is om wegmaking of beschadiging van voorwerpen waaruit de identiteit van die verdachte zou kunnen blijken, te voorkomen.
Als voorwaarde voor het toepassen van fouillering geldt dat deze noodzakelijk moet zijn voor de vaststelling van de identiteit van de verdachte. Anders dan de raadsvrouw stelt, is het hof op basis van de stukken in het dossier niet gebleken dat de verdachte op het moment dat daar naar werd gevraagd zijn identiteitsgegevens heeft verstrekt. Op grond van artikel 55b Sv, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering waren de verbalisanten derhalve bevoegd om de verdachte te fouilleren.
De vraag die zich vervolgens voordoet is of het redelijkerwijs noodzakelijk was de fouillering in het openbaar te doen plaatsvinden (tweede lid). Nu daarvan op grond van de stukken die zich in het dossier bevinden noch uit het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken is het hof met de raadsvrouw van oordeel dat de fouillering niet in het openbaar had mogen plaatsvinden en daarmee onrechtmatig is geschied. Dit levert op een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof zal bijgevolg het bij de fouillering aangetroffen paspoort van het bewijs uitsluiten. Aangezien het bij de verdachte aangetroffen paspoort het enige bewijs vormt om tot een bewezenverklaring van heling te kunnen komen is naar het oordeel van het hof niet wettig bewezen hetgeen de verdachte subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de kinderrechter te Amsterdam van 7 oktober 2010 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de kinderrechter te Amsterdam van 21 november 2012 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 21 juni 2013, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter te Amsterdam van
7 oktober 2010, parketnummer 13-722010-10, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 21 juni 2013, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter te Amsterdam van
21 november 2012, parketnummer 13-860599-12, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.C. van Reekum, mr. M.J.G.B. Heutink en mr. J.A.M. de Wit, in tegenwoordigheid van
mr. J. Ineke, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
27 maart 2014.
[...]