ECLI:NL:GHAMS:2014:1686

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2014
Publicatiedatum
12 mei 2014
Zaaknummer
23-002137-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake openlijke geweldpleging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 april 2013. De verdachte, geboren in 1972, was aangeklaagd voor openlijke geweldpleging op 10 juni 2012 in Amsterdam, waarbij hij samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair geweld tegen de slachtoffers, waarbij de verdachte met gebalde vuisten heeft geslagen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 7 maart 2014 heeft de advocaat-generaal de vordering gedaan, terwijl de raadsman van de verdachte, mr. S. Burmeister, verweer voerde tegen de betrouwbaarheid van de verklaringen van de slachtoffers. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van de slachtoffers elkaar op cruciale punten ondersteunen en dat er geen reden is om deze als onbetrouwbaar te beschouwen. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het primair ten laste gelegde en het beroep op noodweer verworpen, omdat er geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten, wat heeft bijgedragen aan de beslissing van het hof om een taakstraf van 60 uren op te leggen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot de opgelegde straf.

Uitspraak

parketnummer: 23-002137-13
datum uitspraak: 21 maart 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 april 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-650851-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 maart 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman mr. S. Burmeister, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
primair:
hij op of omstreeks 10 juni 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Korte Leidsedwarsstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het
- (met kracht) een of meer keer (met gebalde vuist(en)) slaan en/of stompen tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
-(met kracht) een of meer keer (met gebalde vuist(en)) slaan en/of stompen in de buik en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 2];
subsidiair:
hij op of omstreeks 10 juni 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] (met kracht) een of meer keer (met gebalde vuist(en)) tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Betrouwbaarheid van verklaringen

De raadsman heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat de verklaringen van de portiers
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] (hierna te noemen: [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]) dienen te worden uitgesloten van het bewijs, vanwege inconsistenties en innerlijke tegenstrijdigheden in de verklaringen.
De advocaat-generaal heeft geantwoord dat de verklaringen van [slachtoffer 2] afgelegd ter terechtzitting en bij de politie in beperkte mate van elkaar afwijken, maar dat dit niet ten gevolge dient te hebben dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven.
Het hof overweegt als volgt.
De aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ondersteunen elkaar op cruciale punten. Beide aangevers verklaren dat [slachtoffer 2] de verdachte en zijn medeverdachte de toegang tot Club Candela hebben geweigerd omdat de medeverdachte een joggingbroek droeg, dat er vervolgens werd geduwd en getrokken en dat [slachtoffer 1] door de verdachte aan de linkerkant van zijn gezicht werd geslagen. Dit laatste wordt ondersteund door het bij [slachtoffer 1] waargenomen letsel. Voorts zijn de verschillen tussen de verklaringen van [slachtoffer 2], alsmede tussen die van [slachtoffer 1] afgelegd bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg op 10 april 2013 dusdanig gering en niet wezenlijk van aard dat daaraan geen argument kan worden ontleend om ze als onbetrouwbaar aan te merken. De verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] van 10 juni 2012 vinden in de kern bevestiging in later door hen afgelegde verklaringen, zij het dat de herinneringen van de aangevers aan de door hen op 10 juni 2012 in detail beschreven situatie kennelijk - en niet onbegrijpelijk - door het verstrijken van de tijd op 10 april 2013 enigszins waren vervaagd. Uit voornoemde op 10 april 2013 afgelegde verklaringen valt echter niet af te leiden, noch is overigens aannemelijk geworden, dat hetgeen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bij de politie hebben verklaard onwaar is. .

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 10 juni 2012 te Amsterdam, met een ander, op of aan de openbare weg, de Korte Leidsedwarsstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het
- met kracht met gebalde vuist stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer 1].
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Noodweer
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte in een noodweersituatie verkeerde en dat hij zich genoodzaakt zag het lijf van zijn broer – tevens medeverdachte – te verdedigen. Volgens de raadsman was er sprake van een wederrechtelijke aanranding omdat de broer van de verdachte op zijn gezicht werd geslagen, waardoor het door de verdachte toegepaste geweld, bestaande uit duwen en trekken, proportioneel was.
De advocaat-generaal heeft geantwoord dat er geen wederrechtelijke aanranding was en dat de agressie afkomstig was van de verdachte en zijn medeverdachte.
Het hof overweegt als volgt. De lezing van de feiten door de raadsman van verdachte is niet aannemelijk geworden en vindt haar weerlegging in de bewijsmiddelen. Hieruit komt naar voren dat de verdachte en zijn medeverdachte weigerden om weg te gaan nadat één van de portiers, [slachtoffer 2], hen dat meermalen dringend had verzocht. In dit verband heeft de verdachte verklaard bij zijn verhoor bij de politie op 10 juni 2012, pagina 3: “Ach, we gingen wat doorzeuren om binnen te komen en toen ontstond er onenigheid”.Onder deze omstandigheden is het wegduwen van de medeverdachte door een portier niet aan te merken als een wederrechtelijke aanranding. Dat de portiers, of één van hen, verdergaand geweld hebben gebruikt, is niet aannemelijk geworden. Er bestond dus geen noodzaak voor de verdachte om zichzelf of zijn medeverdachte te verdedigen. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, bij niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging jegens een portier van een uitgaansgelegenheid. Een dergelijk feit maakt niet alleen inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar draagt ook bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid in het uitgaansleven, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 februari 2014 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van openlijke geweldpleging.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. H.W.J. de Groot en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van
mr. A.T. de Muinck - Dezentje, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 maart 2014.