Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
gevestigd te Apeldoorn,
1.Het geding in hoger beroep
- uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
2.Feiten
Verder is in hoger beroep komen vast te staan dat [appellant] de zogenoemde ‘verklaring inzake diefstal object’ heeft ondertekend, nu het ondertekende stuk door Achmea in het geding is gebracht en betwisting is uitgebleven.
3.Beoordeling
[appellant] heeft vervolgens onder de verzekering aanspraak gemaakt op schade-uitkering door Achmea. Achmea heeft schade-uitkering geweigerd; volgens Achmea is de auto niet gestolen. [appellant] heeft vervolgens Achmea in rechte betrokken.
Naar zijn oordeel heeft [appellant] onvoldoende gemotiveerd onderbouwd gesteld dat de auto is gestolen.
De kantonrechter heeft daartoe als volgt overwogen:
- [appellant] heeft over het moment van ontdekking van de diefstal drie verschillende verklaringen afgelegd;
- [appellant] heeft verschillend verklaard over de sleutels van zijn auto;
- [appellant] heeft onjuist verklaard over de kilometerstand van zijn auto;
- [appellant] heeft met betrekking tot de auto een valse aankoopnota aan Achmea gegeven;
- de taalbarrière waarop [appellant] zich beroept, kan de geconstateerde inconsistenties onvoldoende verklaren.
Omdat [appellant] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat de auto is gestolen, is bewijslevering niet aan de orde, aldus de kantonrechter tot slot.
Daarom gaat het in dit geding echter niet. Het gaat erom te beoordelen of [appellant] wat betreft de diefstal aan zijn stelplicht heeft voldaan. Zou dat niet het geval zijn, dan komt het hof aan bewijslevering niet toe.
Het gaat er tussen partijen meer in het bijzonder om of [appellant] met hetgeen hij in rechte heeft aangedragen ter ondersteuning van de stelling dat zijn auto is gestolen, gelet op de betwisting door Achmea, die stelling voldoende heeft geconcretiseerd en aldus aan zijn stelplicht heeft voldaan.
- in zijn eerste verklaring, die hij op 16 februari 2011 bij de politie heeft afgelegd (zijn aangifte), noemt hij de periode tussen 15 februari 2011 te 22.00 uur, het tijdstip waarop hij de auto achterliet, en 16 februari 2011 te 08.00 uur, het tijdstip waarop hij zijn auto weer wilde gebruiken;
- in de door hem op 18 februari 2011 ondertekende ‘verklaring inzake diefstal object’
heeft hij vermeld dat hij de auto op 15 februari 2011 te 22.00 uur heeft geparkeerd en dat hij de diefstal heeft ontdekt op 15 februari 2011 te 23.00 uur;
- in de verklaring die hij op 1 maart 2011 heeft afgelegd ten overstaan van de door Achmea ingeschakelde onderzoeker [P], heeft hij uiteengezet dat hij de auto op 15 februari 2011 heeft geparkeerd zonder een tijdstip te noemen alsmede dat hij na een uur terug was en de auto niet meer kon vinden;
- bij gelegenheid van de in eerste aanleg op 20 april 2012 gehouden comparitie van partijen heeft hij verklaard dat hij de diefstal heeft ontdekt op dezelfde dag als waarop hij aangifte bij de politie heeft gedaan en wel te 12.00 uur ‘s middags.
- in de door hem op 18 februari 2011 ondertekende ‘verklaring inzake diefstal object’
heeft hij de vraag of hij het voertuig volledig afgesloten heeft achtergelaten met ‘ja’ beantwoord; voorts heeft hij ingevuld dat hij bij aankoop van de auto twee sleutels heeft ontvangen en dat hij deze sleutels niet meer in zijn bezit heeft; hij heeft toegelicht dat één sleutel in de auto lag; ook heeft hij ingevuld dat hij niet in het bezit is van het complete kentekenbewijs en als reden opgegeven dat dit in de auto lag;
- in de verklaring die hij op 1 maart 2011 heeft afgelegd ten overstaan van de door Achmea ingeschakelde onderzoeker [P], heeft hij uiteengezet dat hij erg haast had en de sleutel waarschijnlijk op de stoel van zijn auto heeft laten liggen; ook heeft hij verteld dat de kentekendelen 1A en 1B samen met zijn rijbewijs in de auto lagen ten tijde van de diefstal;
- bij gelegenheid van de in eerste aanleg op 20 april 2012 gehouden comparitie van partijen heeft hij verklaard dat de auto wel op slot was, dat hij misschien toen hij in de auto zat op het knopje heeft gedrukt waardoor de auto op slot gaat, dat de sleutel daarna in de auto kan zijn gevallen maar dat het misschien ook zo kan zijn geweest dat hij deze buiten heeft verloren, dat hij de lichten van de auto heeft zien knipperen zoals dat ging als de auto op slot werd gezet alsmede dat hij de knipperende lichten heeft gezien, toen hij al buiten de auto stond; verder heeft hij verklaard dat hij hetzelfde verhaal heeft verteld aan de onderzoeker van Achmea alsmede dat hij ook bij de politie heeft verklaard dat hij nog maar één sleutel had.
In de eerste plaats wijst het hof erop dat [appellant] niet coherent heeft verklaard over het moment van ontdekking van de diefstal en hetgeen hij heeft ondernomen na ontdekking van de diefstal. De genoemde ontdekkingstijdstippen liggen fors uit elkaar. [appellant] heeft getracht uit te leggen waarom hij verschillend heeft verklaard, maar die uitleg voldoet niet. Zijn uitleg dat hij niet meteen heeft aangenomen dat de auto was gestolen, toen hij deze niet kon vinden, is bezwaarlijk verenigbaar met hetgeen hij in de ‘verklaring inzake diefstal object’ heeft genoteerd. Bovendien ontbreekt iedere uitleg hoe hij heeft kunnen veronderstellen dat hij de auto slechts niet kon vinden. Zonder toelichting, die ontbreekt, kan verder niet worden aanvaard dat zowel de politieambtenaar die zijn relaas heeft opgenomen als de door Achmea ingeschakelde onderzoeker zijn verklaring onvolledig/onjuist hebben opgetekend; bij de door hem ondertekende aangifte speelt bovendien mee dat het niet voor de hand ligt te veronderstellen dat hij desalniettemin bereid zou zijn geweest die verklaring te ondertekenen.
Verder ligt het niet voor de hand te veronderstellen dat hij meer dan twaalf uur zou hebben gewacht met het inschakelen van de politie, zoals in twee van zijn lezingen van de toedracht het geval zou zijn geweest.
Daarbij komt dat zijn relaas over het al dan niet afsluiten van de auto bepaald ongeloofwaardig voorkomt. Verder komt zijn lezing over het kwijtraken van de tweede sleutel onaannemelijk voor. Zonder toelichting, die ontbreekt, kan niet worden aanvaard dat de sleutel in de auto is achtergebleven (gevallen?) en de auto toch op slot was. Dat [appellant] de sleutel buiten de auto zou zijn kwijtgeraakt, is blijkens de door hem gekozen bewoordingen een hypothese die opkwam nadat hij was geconfronteerd met de onwaarschijnlijkheid van zijn relaas.
Dat betekent bovendien dat ook in hoger beroep bewijslevering achterwege kan blijven.