ECLI:NL:GHAMS:2014:1541
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- R.C.P. Haentjens
- J.L. Bruinsma
- P. Greve
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vonnis rechtbank Amsterdam inzake witwassen en niet-ontvankelijkheid openbaar ministerie
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 juni 2010. De verdachte, geboren in 1958, werd beschuldigd van witwassen en het openbaar ministerie werd door de verdediging niet-ontvankelijk verklaard. De zaak is onderzocht tijdens de terechtzitting in hoger beroep op 24 maart 2014, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en haar raadsman. De tenlastelegging omvatte verschillende geldbedragen die zouden zijn verkregen uit misdrijven, waaronder de Opiumwet en afpersing. Het hof oordeelde dat het vonnis van de rechtbank niet in stand kon blijven, omdat het hof tot een andere bewijsbeslissing kwam.
De raadsman van de verdachte voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege overschrijding van de redelijke termijn, het ter beschikking stellen van het strafdossier aan de media, en de persoonlijke omstandigheden van de medeverdachte. Het hof verwierp dit verweer en stelde dat het overschrijden van de redelijke termijn op zichzelf niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, tenzij er sprake is van ernstige inbreuken op de procesorde. Het hof concludeerde dat de persoonlijke omstandigheden van de medeverdachte niet voldoende waren om de vervolging van de verdachte te belemmeren.
De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zou worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden. Echter, het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging dat het geld afkomstig was van misdrijf. De getuige had verklaard dat de gelden uit zijn eigen middelen kwamen. Gezien het gebrek aan wettig en overtuigend bewijs sprak het hof de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij.