ECLI:NL:GHAMS:2014:1525

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
23-000019-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijs van poging tot diefstal met geweld en oogmerk winkeldiefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1999, werd beschuldigd van poging tot diefstal met geweld en winkeldiefstal. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de eerste was de poging tot diefstal van een mobiele telefoon op 5 juli 2013 te Amsterdam, waarbij geweld werd gebruikt tegen het slachtoffer. De tweede betrof de diefstal van kledingstukken, waaronder een t-shirt en een spijkerbroek, van winkelbedrijf Hennes & Mauritz op dezelfde datum.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 1 april 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De verdachte ontkende de feiten en voerde aan dat er gebrek aan bewijs was. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De bewijsconstructie van de eerste rechter werd verworpen, en het hof baseerde zijn oordeel op de verklaringen van getuigen en camerabeelden.

Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot diefstal met geweld en de diefstal in vereniging. De strafbaarheid van de verdachte werd niet betwist, en het hof legde een werkstraf van 80 uren op, met een voorwaardelijke jeugddetentie van 40 dagen. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf bevolen. Het hof hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten waren gepleegd, en besloot dat een werkstraf het meest passend was.

Uitspraak

parketnummer: 23-000019-14
datum uitspraak: 15 april 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 18 december 2013 in de strafzaak onder de parketnummers 13-684368-13 en 13-860645-12 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 april 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1:
hij op of omstreeks 5 juli 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland (op of aan de openbare weg, de IJburglaan) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een mobiele telefoon (merk Apple, Iphone 5), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en / of te doen vergezellen en / of te doen volgen van geweld en / of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en / of het bezit van het gestolene te verzekeren, zich naar voornoemde [slachtoffer] heeft begeven en/of de hand van voornoemde [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of vastgegrepen en/of (met kracht) aan de telefoon van voornoemde [slachtoffer] heeft/gerukt en/of getrokken; (artikel 312 jo artikel 45 Wetboek van Strafrecht)
2:
hij op of omstreeks 5 juli 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een t-shirt en/of een spijkerbroek (met een totale waarde van 54,90 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (winkelbedrijf) Hennes & Mauritz (gelegen aan [plaatsnaam]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s); (artikel 311 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof de voorkeur geeft aan een andere bewijsconstructie dan de door de eerste rechter gebezigde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 5 juli 2013 te Amsterdam, op de openbare weg, de IJburglaan, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een mobiele telefoon merk Apple, Iphone 5, geheel toebehorende aan [slachtoffer] en daarbij die voorgenomen diefstal te doen vergezellen met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken zich naar voornoemde [slachtoffer] heeft begeven en de hand van voornoemde [slachtoffer] heeft vastgegrepen en aan de telefoon van voornoemde [slachtoffer] heeft getrokken.
2:
hij op 5 juli 2013 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een t-shirt en een spijkerbroek met een totale waarde van 54,90 euro, geheel toebehorende aan winkelbedrijf Hennes & Mauritz gelegen aan [plaatsnaam].
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Verweren gevoerd ter terechtzitting in hoger beroep

Door de raadsman is namens de verdachte betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van beide feiten wegens gebrek aan bewijs. Hij heeft hiertoe het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
De verdachte ontkent beide feiten.
Ten aanzien van feit 1 wordt door de verdediging betwijfeld of de videostill zoals deze zich in het dossier bevindt te koppelen is aan de poging tot diefstal. Aangeefster heeft verklaard dat de poging tot diefstal rond 13:00 uur was, terwijl op de videostill het tijdstip 14:21 uur te zien is. Daarnaast klopt de beschrijving van de kleding van de verdachte door aangeefster niet. Zij heeft verklaard dat de persoon die haar probeerde te beroven een groen shirt aan had, op de foto is duidelijk te zien dat de man op de foto een roze shirt aan heeft. Ook de herkenning door de verbalisanten van de verdachte is niet betrouwbaar. Ze hebben hem vaker gezien. In de verklaringen van de twee ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde verbalisanten valt een belangrijke tegenstrijdigheid op. Verbalisant [verbalisant 1] heeft de verdachte herkend aan zijn loopje, hij heeft volgens deze getuige een bepaalde ‘swing’. Verbalisant [verbalisant 2] heeft het over de armen van de verdachte, die volgens de getuige meebewegen als hij loopt. Zij is terughoudend over zijn loopje. De herkenning van de verdachte door de verbalisanten dient derhalve te worden uitgesloten van het bewijs. Hetzelfde geldt voor de pleegmoeder.
Ten aanzien van feit 2 is de verdediging van mening dat het oogmerk bij de verdachte ontbreekt. Het feit dat de verdachte de tas op enig moment in zijn handen heeft is niet voldoende voor het oogmerk tot wederrechtelijke toeëigening, aldus de raadsman.
De verweren van de verdediging worden verworpen, het hof overweegt hiertoe als volgt.
Aangeefster heeft verklaard dat het zo snel ging dat zij de dader niet zo goed heeft kunnen zien. Ze heeft hem beschreven als een jongen met Noord-Afrikaans uiterlijk, zo’n 13 a 14 jaar, ongeveer 1.60 a 1.65 meter lang, met een mager postuur, zwart kort haar en hij droeg een groen shirt met donkere broek. [1] De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij direct na de aangifte de camerabeelden van de Albert Heijn hebben bekeken en zien dat de poging tot straatroof wordt gepleegd door een jongen in een roze shirt. Zij herkennen de jongen als zijnde de verdachte die zij kennen van werkzaamheden binnen het wijkteam IJburg. Zij hebben beiden meerdere malen contact gehad met de verdachte en zijn pleegmoeder. Ze herkennen de verdachte aan zijn postuur, zijn houding, zijn gezicht, zijn lengte en aan zijn loopje. Ze hebben vervolgens een foto gemaakt van de camerabeelden van de straatroof en deze getoond aan zijn pleegmoeder, die de verdachte aan de hand van deze foto heeft herkend. [2] Ter terechtzitting hebben beide getuigen verklaard 100 procent zeker te zijn dat het de verdachte betreft die zij op de camerabeelden van de poging straatroof hebben gezien. Het hof heeft geen redenen om te twijfelen aan de herkenning door verbalisanten en de pleegmoeder en acht deze betrouwbaar.
Nu niet gebleken is dat aangeefster op die dag en plaats tweemaal het slachtoffer is geworden van een poging straatroof behoeft het door de raadsman genoemde afwijkende tijdstip noch het feit dat aangeefster een andere kleur t-shirt vermeld geen verdere bespreking.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde het oogmerk ontbreekt overweegt het hof het volgende. De verdachte is met drie andere jongens naar de H&M gegaan. Aldaar is door een van deze jongens een aantal kledingstukken gekocht, welke door de kassamedewerkster in twee tassen worden gestopt. Na het afrekenen worden deze tassen aan de verdachte gegeven om vast te houden. De verdachte en zijn medeverdachte blijven vervolgens rondhangen op de herenafdeling terwijl de andere twee jongens naar buiten lopen. [3] Op de camerabeelden is waargenomen dat de verdachte de hele tijd in het bezit van de witte tas is en dat de verdachte en zijn medeverdachte bij broeken en T-shirts staan. Op camerabeelden is voorts te zien dat de verdachte op enig moment een blauwe spijkerbroek in zijn handen heeft [4] en wordt tevens waargenomen dat de medeverdachte een wit T-shirt in zijn handen heeft en samen met de verdachte achter een pilaar verdwijnt. [5] De beveiliger heeft gezien dat de medeverdachte het witte T-shirt van de hanger haalde en dat hij deze onder zijn trui stopte. De verdachte en zijn medeverdachte zijn vervolgens samen zonder te betalen langs de kassa’s naar buiten gelopen, waar zij door de beveiliger worden aangehouden. Bij de medeverdachte wordt een wit T-shirt onder zijn trui aangetroffen en in een van de tassen van de verdachte wordt een blauwe spijkerbroek aangetroffen waarvan de aankoop bon niet in de tas zit. [6] Uit het gezamenlijke optreden van de verdachte en zijn medeverdachte leidt het hof af dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader ten aanzien van de diefstal van het witte T-shirt en de blauwe spijkerbroek. De verklaring van de verdachte dat de broek door een ander dan de verdachte in de tas is gestopt acht het hof niet aannemelijk. Zelfs al zou dit het geval zijn is het hof van oordeel dat dit niet buiten medeweten van de verdachte om kan zijn gegaan, nu de tas de gehele tijd in het bezit van de verdachte is geweest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich onmiddellijk onder toezicht van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam laat stellen en daarnaast een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 50 uren met aftrek, te vervangen door 25 dagen jeugddetentie.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 weken met een proeftijd voor de duur van 2 jaren en de maatregel Hulp en Steun en daarnaast toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 15 uren subsidiair 7 dagen jeugddetentie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld en een winkeldiefstal in vereniging. Dit zijn ergerlijke feiten die voor de betrokkenen overlast veroorzaken en gevoelens van onveiligheid met zich meebrengen. Het hof houdt rekening met het feit dat de verdachte ten tijde van de gepleegde feiten nog erg jong was. Daarnaast is ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat ook in het civielrechtelijke kader van de ondertoezichtstelling een en ander van de verdachte wordt gevraagd. Het behandelingstraject in De Koppeling verloopt momenteel goed. Met de verdediging is het hof van oordeel dat een werkstraf daarom het meest gepast en geboden is. Om die reden zal het hof – naast een onvoorwaardelijke werkstraf – een voorwaardelijke werkstraf opleggen in plaats van de door de advocaat-generaal gevorderde voorwaardelijke jeugddetentie.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 25 maart 2014 is de verdachte eerder wegens vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 77a, 77g, 77m, 77n, 77y, 77z, 77aa, 77dd, 77gg, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Kantonrechter te Amsterdam van 12 december 2012 opgelegde voorwaardelijke werkstraf van 15 uren subsidiair 7 dagen jeugddetentie voorwaardelijk proeftijd 2 jaar met bijzondere voorwaarde. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
30 (dertig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de volledige proeftijd onder toezicht stelt van Bureau Jeugdzorg te Amsterdam en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 12 december 2012, parketnummer 13-860645-12, te weten van:
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
15 (vijftien) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
7 (zeven) dagenjeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.G.B. Heutink, mr. M.R. Cox en mr. J. Willems-Morsink, in tegenwoordigheid van M.A. Docter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 april 2014.
Mr. J. Willems-Morsink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]

Voetnoten

1.[...]
2.[...]
3.[...]
4.[...]
5.[...]
6.[...]