ECLI:NL:GHAMS:2014:1500

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2014
Publicatiedatum
29 april 2014
Zaaknummer
23-004548-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal en heling na hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 8 oktober 2013 was gewezen. De verdachte, geboren in 1991 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal en heling van een bestelauto, merk Volkswagen. De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair verwijt, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het wegnemen van de bestelauto met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, alsook van het verwerven en/of voorhanden hebben van de auto, wetende dat deze door misdrijf verkregen was.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 14 april 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van drie maanden had geëist. Het hof heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte het primair ten laste gelegde had begaan. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat het gedrag van de verdachte en zijn medeverdachte, die niet stopten na een stopteken en zich verstopten, onvoldoende bewijs opleverde voor hun kennis van de diefstal van de bestelbus. Er waren geen beschadigingen aan de bus die op diefstal wezen, en het hof kon niet vaststellen wie van de medeverdachten de bestuurder was.

Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij, die in eerste aanleg niet-ontvankelijk was verklaard, beoordeeld. De benadeelde partij had haar vordering in hoger beroep verlaagd, maar omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de ten laste gelegde feiten, werd de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De kosten van de benadeelde partij werden op nihil begroot, aangezien de verdachte niet schuldig was bevonden.

Uitspraak

parketnummer: 23-004548-13
datum uitspraak: 28 april 2014
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouwe)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 oktober 2013 in de strafzaak onder parketnummer
13-703147-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 april 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de politierechter toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 18 september 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bestelauto (merk Volkswagen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s);
subsidiair:
hij op of omstreeks 30 september 2013 te Haarlem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een bestelauto (merk Volkswagen) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt ten aanzien van de vraag of het ten laste gelegde al dan niet bewezen kan worden dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, inhoudende een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Vrijspraak

Het hof is – evenals de politierechter, advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte – van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Ter zake van het subsidiair ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
Het niet stoppen naar aanleiding van het door de verbalisanten gegeven stopteken en het daarop volgende vluchten en zich verstoppen van de verdachte en zijn medeverdachte, zonder dat zij hiervoor een verklaring hebben willen geven, is onvoldoende redengevend om aan te nemen dat de verdachte en/of zijn medeverdachte – zo zij al de inzittenden van de bus waren – ten tijde van het voorhanden krijgen op de hoogte waren of redelijkerwijs op de hoogte moesten zijn van het feit dat de bus was gestolen. Hierbij is in het bijzonder in aanmerking genomen dat er naar de verdachte en zijn medeverdachte te herleiden werktuigen zijn aangetroffen die duidelijk verband houden met het plegen van braak. Indien zij inderdaad “op het dievenpad” waren, kan dat hun gedrag en hun zwijgen verklaren. Uit het dossier blijkt niet dat aan de bestelbus enige met diefstal in verband te brengen beschadigingen zijn waargenomen. Dit nog daargelaten de omstandigheid dat het hof op basis van de voorhanden zijnde gegevens niet kan vaststellen wie van de medeverdachten als bestuurder zou zijn opgetreden en wie zich als – mogelijk onwetende – passagier in de bus bevond.
Op grond van het voorgaande acht het hof het subsidiair ten laste gelegde eveneens niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze oorspronkelijke vordering bedroeg € 3.346,04. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en heeft het bedrag van haar oorspronkelijke vordering verlaagd met € 1.700,00, waardoor de resterende vordering € 1.646,04 bedraagt. De advocaat-generaal heeft de gehele toewijzing gevorderd van het restende bedrag van de vordering van de benadeelde partij.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Gelet op het vorenstaande dient de benadeelde partij, als gelijkgesteld aan een in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. P. Greve en mr. J.H. de Graaf, in tegenwoordigheid van mr. J.E. van der Ploeg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 april 2014.
Mr. J.H. de Graaf is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.