ECLI:NL:GHAMS:2014:1498

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2014
Publicatiedatum
29 april 2014
Zaaknummer
23-003407-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk invoer van cocaïne - dwang ongeloofwaardig

Dit arrest is gewezen door het gerechtshof Amsterdam in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1951 en thans gedetineerd, is beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne op 30 april 2013 te Schiphol. Tijdens de zitting op 9 januari 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De verdachte heeft verklaard dat hij onder dwang de cocaïne in zijn tas heeft gekregen, maar het hof acht deze verklaring ongeloofwaardig. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd, wat in strijd is met de Opiumwet. De rechtbank Noord-Holland had de verdachte eerder veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, maar het hof heeft deze straf in stand gehouden, ondanks de ernst van het feit en eerdere veroordelingen van de verdachte. Het hof heeft de op te leggen straf gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde. De beslissing van het hof is dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het bewezen verklaarde is vastgesteld en de verdachte is vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

parketnummer: 23-003407-13
datum uitspraak: 23 januari 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 juli 2013 in de strafzaak onder parketnummer 15-800517-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951,
thans gedetineerd in [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 januari 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 30 april 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof ten aanzien van de door de verdediging gevoerde verweren de voorkeur geeft aan een andere motivering dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 april 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Nadere bewijsoverweging

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de hoeveelheid cocaïne die zich in zijn sporttas bevond niet opzettelijk Nederland heeft ingevoerd, omdat hij deze cocaïne onder dwang in zijn handbagage gestopt heeft gekregen. Deze tas zou hij bij de persoon die hem tot de invoer heeft gedwongen hebben achtergelaten. Deze dwang zou hierin hebben bestaan dat een man met een wapen in burgerkleding op de luchthaven van Paramaribo op hem, verdachte, af kwam en dreigde kenbaar te maken dat hij bolletjes had geslikt.
De verdachte heeft bij zijn verhoor op 3 mei 2013 bij de rechter-commissaris onder meer verklaard dat hij via kennissen in contact was gekomen met de personen van de tas, dat hij wist dat deze sporttas door anderen was ingecheckt en in het vliegtuig was en dat zich in die tas een kilo (het hof begrijpt: van een materiaal bevattende cocaïne) zou bevinden, waarvoor hij 5.000 euro zou krijgen. Deze verklaring is hem voorgelezen en is door hem ondertekend. Bij de Koninklijke Marechaussee heeft de verdachte nadien, op 8 mei 2013, verklaard dat hij een plastic tas kreeg die hij in zijn eigen tas - die hij had meegenomen als handbagage - moest doen, en dat hij deze tas vervolgens alsnog heeft ingecheckt.
Het hof acht hetgeen door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is verklaard, bezien in het licht van de tegenstrijdigheden tussen de hiervoor weergegeven verklaringen van de verdachte bij de rechter-commissaris en de Koninklijke Marechaussee en gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, ongeloofwaardig en gaat daaraan om die reden voorbij.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Onder verwijzing naar verdachtes verklaring over het onder dwang moeten meenemen van de tas met cocaïne, is namens hem een beroep gedaan op psychische overmacht. Gelet op het feit dat het hof – zoals hiervoor overwogen – deze verklaring niet geloofwaardig acht, mist het verweer feitelijke grondslag en wordt het reeds daarom verworpen. Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, is verdachte strafbaar.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde gevangenisstraf als in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het binnen Nederland brengen van een hoeveelheid van ruim 2,5 kilo cocaïne. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid cocaïne was deze kennelijk bestemd voor verdere verspreiding onder dealers en/of verslaafden. Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers daarvan schadelijke stof. De handel in en het gebruik van verdovende middelen zoals cocaïne pleegt bovendien gepaard te gaan met vermogens- en andere criminaliteit.
Bij deze stand van zaken doet de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden in beginsel
onvoldoende recht aan de ernst van het bewezen verklaarde. Dit geldt ook indien het hof eerdere veroordelingen - in Nederland op 23 december 1999 en in Frankrijk op 6 februari 2007 - voor soortgelijke delicten, die blijken uit een op verdachtes naam gesteld Uittreksel Justitiële Documentatie van 23 december 2013, buiten beschouwing laat in verband met het tijdsverloop van meer dan vijf jaren tussen deze veroordelingen en het onderhavige feit.
Op grond van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit de stukken en bij de behandeling in hoger beroep naar voren zijn gekomen, en in aanmerking genomen dat de advocaat-generaal in hoger beroep heeft gevorderd dezelfde straf op te leggen, zal het hof evenwel volstaan met het opleggen van de door de rechtbank eerder opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. R.J.F. Thiessen en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van R.A.M. Truijens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 januari 2014.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]