In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was aangeklaagd voor het besturen van een motorrijtuig onder invloed van alcohol op 22 april 2012 te Oostzaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een alcoholgehalte van 865 microgram per liter uitgeademde lucht had, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet ligt. De verdachte had nog geen zeven jaren verstreken sinds de eerste afgifte van haar rijbewijs, wat de ernst van de overtreding vergroot. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het hof zich niet kon verenigen met de opgelegde straf.
De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een geldboete van € 950,00, subsidiair 19 dagen hechtenis, waarvan € 450,00 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 8 maanden. Het hof heeft de omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële gevolgen van het alcoholslotprogramma dat de verdachte verplicht is te volgen. Het hof oordeelde dat het opleggen van een onvoorwaardelijke geldboete onredelijk zou zijn, gezien de bijkomende kosten van het alcoholslotprogramma.
Uiteindelijk heeft het hof besloten om een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen, naast een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 8 maanden. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten, maar heeft haar vrijgesproken van andere beschuldigingen die niet bewezen konden worden.