Uitspraak
mr. E. Swartte Amsterdam,
mr. C.R. Hettemate Amsterdam.
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grief Ierover klaagt dat de rechtbank niet alle relevante feiten heeft vermeld, doet dit aan de juistheid van de wel vastgestelde feiten niet af. Dit neemt niet weg dat het hof bij de beoordeling van het geschil aandacht zal besteden aan hetgeen [appellant] in hoger beroep aan feiten heeft aangevoerd, voor zover deze feiten voor de beoordeling van belang zijn. Omdat de door de rechtbank vastgestelde feiten (op zichzelf) niet in geschil zijn, zal ook het hof daarvan uitgaan.
3.Beoordeling
grieven II en IIIlenen zich voor gezamenlijk behandeling. Zij betreffen in essentie de stelling van [appellant] dat de woning feitelijk vrij van huur aan [geïntimeerde] is geleverd, omdat [appellant] reeds bij het aangaan van de huurovereenkomst met [X] had afgesproken dat de huurovereenkomst zou eindigen bij verkoop van de woning. [X] heeft na levering van de woning aan [geïntimeerde] nimmer daadwerkelijk aanspraak gemaakt op voortzetting van de huur. Zij wenste slechts de met [appellant] overeengekomen vergoeding te ontvangen ter grootte van twee maanden huur, te weten € 2.800,=. Bovendien heeft Mangré haar een andere woning aangeboden, aldus [appellant].
grieven V tot en met VII en IXbehoeven bij deze stand van zaken geen bespreking.
grief VIIIin zoverre faalt. Met grief VIII heeft [appellant] ook de ten laste van hem uitgesproken kostenveroordeling in eerste aanleg aan de orde gesteld. Het hof is van oordeel dat de grief in zoverre slaagt. Partijen hebben in eerste aanleg te gelden als over en weer gedeeltelijk in het ongelijk gesteld, zodat de proceskosten als na te melden dienen te worden gecompenseerd.