ECLI:NL:GHAMS:2014:1462

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
28 april 2014
Zaaknummer
200.130.946-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake procesbesluiten Gemeente Amsterdam tegen Onroerend Goed B.V. en Beheer B.V.

In deze zaak heeft de Gemeente Amsterdam hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de Gemeente werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de geïntimeerden, Onroerend Goed B.V. en Beheer B.V. De Gemeente heeft vijftien grieven ingediend tegen het vonnis van 3 april 2013 en het tussenvonnis van 21 maart 2012. De geïntimeerden hebben in het incident een vordering ingesteld tot niet-ontvankelijkheid van de Gemeente in het hoger beroep, stellende dat de procesbesluiten tot het instellen van hoger beroep niet voldeden aan de vereisten van artikel 160 van de Gemeentewet. Het hof heeft geoordeeld dat de procesbesluiten toereikend zijn en dat de Gemeente ontvankelijk is in haar hoger beroep. Het hof heeft de incidentele vordering van de geïntimeerden afgewezen en de zaak verwezen naar de rol voor partijberaad. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.

Uitspraak

arrest
__________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.130.946/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/479858/HA ZA 11-135
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 april 2014
inzake
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE AMSTERDAM (STADSDEEL NIEUW-WEST),
zetelend te Amsterdam,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. A.C. Beijering-Beck te Amsterdam,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Geïntimeerde sub 1] ONROEREND GOED B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Geïntimeerde sub 2]BEHEER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat: mr. J.N.T. van der Linden te Amsterdam.
Appellante wordt hierna de Gemeente genoemd. Geïntimeerden in de hoofdzaak, eiseressen in het incident, worden hierna gezamenlijk [Geïntimeerde sub 1] genoemd en ieder afzonderlijk [Geïntimeerde sub 1] en [Geïntimeerde sub 2].

1.Het geding in hoger beroep

De Gemeente is bij dagvaarding van 2 juli 2013 in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Amsterdam onder bovenstaand zaak-/rolnummer tussen [Geïntimeerde sub 1] als eiseressen en de Gemeente als gedaagde gewezen vonnis van 3 april 2013. Bij memorie heeft de Gemeente vijftien grieven tegen voormeld vonnis en tegen het tussenvonnis van 21 maart 2012 aangevoerd, bewijs aangeboden, producties overgelegd en, mede gezien de appeldagvaarding, geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest de bestreden vonnissen zal vernietigen en alsnog [Geïntimeerde sub 1] niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen, althans deze zal afwijzen, alsmede [Geïntimeerde sub 1] zal veroordelen om al hetgeen de Gemeente hun ter uitvoering van het bestreden eindvonnis heeft voldaan aan haar terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.
Bij incidentele memorie tot niet-ontvankelijkheid tevens memorie van antwoord in de hoofdzaak hebben [Geïntimeerde sub 1] een incidentele vordering ingesteld alsmede verweer gevoerd in de hoofdzaak. In het incident hebben [Geïntimeerde sub 1] geconcludeerd dat het hof de Gemeente niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad. In de hoofdzaak hebben [Geïntimeerde sub 1] geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal bekrachtigen, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden en het hoger beroep van de Gemeente ongegrond zal verklaren, een en ander met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten van het hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
De Gemeente heeft verweer gevoerd in het incident. Daarbij heeft de Gemeente producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof de incidentele vordering van [Geïntimeerde sub 1] zal afwijzen, met veroordeling van [Geïntimeerde sub 1] in de kosten van het incident.
Bij akte hebben [Geïntimeerde sub 1] gereageerd op de door de Gemeente bij haar memorie van antwoord in het incident overgelegde producties.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

in het incident:
2.1
Het gaat hier, samengevat en voor zover voor het incident van belang, om het volgende. [Geïntimeerde sub 1] hebben voor het gebruik en de bebouwing van een aan hen toebehorend perceel aan de Osdorperweg te Amsterdam een bouwvergunningsaanvraag en vrijstellingsaanvraag gedaan bij de Gemeente. Hierover, alsmede over het uitblijven van een aantal besluiten, zijn verschillende (bestuursrechtelijke) procedures gevoerd. In het tussenvonnis van 21 maart 2012 heeft de rechtbank geoordeeld dat een aantal van die besluiten onrechtmatig is, omdat die door de Gemeente zijn ingetrokken respectievelijk door de bestuursrechter zijn vernietigd, en dat de Gemeente daarnaast onrechtmatig heeft gehandeld door niet tijdig te beslissen. Bij het eindvonnis van 3 april 2013 is de Gemeente veroordeeld tot betaling van de dientengevolge door [Geïntimeerde sub 1] geleden schade, door de rechtbank vastgesteld op € 948.911,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
2.2
Ter onderbouwing van hun incidentele vordering hebben [Geïntimeerde sub 1] - samengevat -
primair aangevoerd dat de (proces)besluiten tot het instellen van hoger beroep tegen het eindvonnis van 3 april 2013, die de Gemeente als productie 1 respectievelijk 2 bij haar memorie van grieven heeft overgelegd, niet voldoen aan de vereisten van artikel 160 Gemeentewet en dat de Gemeente derhalve niet-ontvankelijk is in het hoger beroep. Ten aanzien van het als productie 1 overgelegde procesbesluit van 9 juli 2013 hebben [Geïntimeerde sub 1] aangevoerd dat het besluit slechts een procesbesluit van het Stadsdeel Nieuw-West betreft en (derhalve) geen rechtsgeldig procesbesluit van de Gemeente is. Daarnaast hebben [Geïntimeerde sub 1] aangevoerd dat dat procesbesluit - in strijd met artikel 160 van de Gemeentewet - niet door het voltallige Dagelijks Bestuur van Stadsdeel Nieuw-West is ondertekend, maar slechts door de stadsdeelvoorzitter en de stadsdeelsecretaris, en dat bovendien, blijkens de besluitenlijst van het Stadsdeel Nieuw-West van 9 juli 2013, op die datum helemaal geen procesbesluit door het voltallige Dagelijks Bestuur is genomen. Met betrekking tot het als productie 2 overgelegde procesbesluit hebben [Geïntimeerde sub 1] aangevoerd dat het besluit ongedateerd en ongetekend is en reeds daarom niet geldig is. Ten aanzien van beide procesbesluiten hebben [Geïntimeerde sub 1] subsidiair aangevoerd dat geen besluit is genomen tot het instellen van hoger beroep tegen het tussenvonnis van 21 maart 2012 en de Gemeente derhalve in haar beroep tegen dat vonnis niet-ontvankelijk is.
2.3
Bij memorie van antwoord in het incident heeft de Gemeente (onder meer) overgelegd pagina 2 van het door haar als productie 2 bij memorie van grieven overgelegde procesbesluit, welke pagina de Gemeente - volgens haar abusievelijk - niet reeds bij de memorie van grieven had overgelegd. [Geïntimeerde sub 1] hebben hierop bij akte aangevoerd dat genoemd procesbesluit - in strijd met artikel 160 van de Gemeentewet - niet door het voltallige Dagelijks Bestuur van Stadsdeel Nieuw-West is ondertekend, maar slechts door de directeur van de Gemeentelijke Dienst Verzekeringszaken. Hetgeen de Gemeente voorts tegen de onderhavige incidentele vordering heeft aangevoerd, alsmede hetgeen [Geïntimeerde sub 1] in hun akte nog hebben aangevoerd zal hierna, voor zover van belang, gezamenlijk worden behandeld.
2.4
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 160 lid 1 aanhef en sub f van de Gemeentewet het college van burgemeester en wethouders bevoegd is te besluiten om namens de gemeente, het college of de raad (onder meer) rechtsgedingen te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij de raad, voor zover het de raad aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist. Blijkens artikel 26 lid 2 van de ten tijde van het procesbesluit van 9 juli 2013 geldende (versie van de) Verordening op de stadsdelen, heeft het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente al zijn bevoegdheden overgedragen aan het dagelijks bestuur van de stadsdelen. Dit betekent dat het dagelijks bestuur van het stadsdeel Nieuw-West bevoegd was namens de Gemeente procesbesluiten te nemen, wat het ook heeft gedaan. Anders dan [Geïntimeerde sub 1] hebben gesteld, volgt hieruit niet dat de besluiten namens het stadsdeel Nieuw-West zijn genomen, althans dat het (dagelijks bestuur van het) stadsdeel Nieuw-West daarmee heeft beoogd - in plaats van de Gemeente - als procespartij op te treden.
2.5
De omstandigheid dat de procesbesluiten niet door het voltallige dagelijks bestuur van het stadsdeel Nieuw-West zijn ondertekend betekent niet dat deze niet namens het voltallige college zijn genomen. Het procesbesluit van 9 juli 2013 is immers namens het dagelijks bestuur van het stadsdeel Nieuw-West ondertekend door de voorzitter en de secretaris van het stadsdeel, waartoe laatstgenoemden blijkens artikel 26 lid 2 van de Verordening op de stadsdelen en het Mandatenregister van het stadsdeel Nieuw-West bevoegd waren. Ditzelfde geldt ten aanzien van het tweede procesbesluit, dat dateert van 5 september 2013, dat namens het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente is ondertekend door de directeur van de Gemeentelijke Dienst Verzekeringszaken. Dat het door de Gemeente overgelegde Mandatenregister niet toereikend zou zijn, hebben [Geïntimeerde sub 1] niet voldoende concreet onderbouwd. De enkele omstandigheid dat het besluit van 9 juli 2013 - volgens de Gemeente abusievelijk - niet in de besluitenlijst van die dag is opgenomen, kan niet tot de conclusie leiden dat bedoeld besluit niet (die dag) door het dagelijks bestuur van het stadsdeel is genomen. Uit het voorgaande volgt dat de primaire incidentele vordering van [Geïntimeerde sub 1] wordt afgewezen.
2.6
Ten aanzien het subsidiair gevorderde overweegt het hof als volgt. Het feit dat in genoemde procesbesluiten niet expliciet is besloten tot het instellen van hoger beroep tegen het tussenvonnis van 21 maart 2012 doet aan de ontvankelijkheid van de Gemeente niet af. Uit die procesbesluiten blijkt dat de Gemeente hoger beroep wenst in te stellen van het eindvonnis van 3 april 2013. Omdat het vaste rechtspraak is dat het toelaatbaar is om een (alleen) tegen een eindvonnis ingesteld hoger beroep bij memorie van grieven uit te breiden tot de voorafgaande tussenvonnissen, valt niet in te zien waarom daartoe een nader procesbesluit vereist zou zijn. Daar komt bij dat, voor zover nodig, de procesbesluiten bij besluiten van 26 november 2013 respectievelijk 22 november 2013 zijn bekrachtigd en aangevuld door (expliciet) te besluiten tot het instellen van hoger beroep tegen het tussenvonnis. Ook de subsidiaire incidentele vordering wordt derhalve afgewezen.
2.7
[Geïntimeerde sub 1] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, bij het eindarrest worden verwezen in de kosten van dit incident.
2.8
In de hoofdzaak zal de zaak worden verwezen naar de rol voor partijberaad.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing met betrekking tot de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 29 april 2014 voor beraad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, R.H. de Bock en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 april 2014.