ECLI:NL:GHAMS:2014:1450

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
28 april 2014
Zaaknummer
200.138.979-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing gezag aan de vader in hoger beroep na overlijden moeder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader van een minderjarige, die verzoekt om het gezag over zijn kind, [de minderjarige], te verkrijgen na het overlijden van de moeder. De vader heeft op 17 december 2013 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de tante van het kind als voogdes was benoemd. De vader stelt dat hij een nauwe band heeft met [de minderjarige] en dat er geen contra-indicaties zijn voor het verkrijgen van het gezag. De tante, die de zorg voor [de minderjarige] op zich heeft genomen, verzet zich tegen het verzoek van de vader en stelt dat het in het belang van het kind is om bij haar te blijven wonen.

Tijdens de zitting op 24 maart 2014 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook een rol gespeeld in deze zaak. De vader heeft zijn verzoek onderbouwd met argumenten over zijn betrokkenheid bij de opvoeding van [de minderjarige] en de stabiliteit die hij kan bieden. De tante heeft daarentegen betoogd dat de band tussen haar en [de minderjarige] al voor het overlijden van de moeder was ontstaan en dat het in het belang van het kind is om in haar gezin te blijven.

Het hof heeft geoordeeld dat, aangezien de vader de overlevende ouder is, zijn verzoek in beginsel toegewezen dient te worden, tenzij er gegronde vrees bestaat voor verwaarlozing van de belangen van [de minderjarige]. Het hof heeft besloten dat er onvoldoende informatie is om een beslissing te nemen en heeft de Raad verzocht om een onderzoek in te stellen naar de situatie van [de minderjarige] bij zowel de vader als de tante. De behandeling van de zaak is aangehouden tot het rapport van de Raad is ontvangen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 22 april 2014
Zaaknummer: 200.138.979/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/542528 / FA RK 13-3729 (LBA TJ)
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. J. Breeveld te Amsterdam,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.I. de Haan te Amersfoort.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vader en de tante genoemd.
1.2.
De vader is op 17 december 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 18 september 2013 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C/13/542528 / FA RK 13-3729 (LBA TJ).
1.3.
De tante heeft op 30 januari 2014 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De vader heeft op 14 maart 2014 nadere stukken ingediend.
1.5.
De tante heeft op 17 en 19 maart 2014 nadere stukken toegezonden.
1.6.
De zaak is op 24 maart 2014 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de tante, bijgestaan door haar advocaat;
  • mevrouw […] namens de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
De vader en [y] (hierna: de moeder) hebben een relatie gehad. Uit hun relatie is [in] 2009 geboren […] (hierna: [de minderjarige]). De vader heeft [de minderjarige] erkend.
Uit de moeder zijn tevens geboren – de inmiddels meerderjarige – […] (hierna: [kind a]) en de minderjarigen […] (hierna: [kind b]) [in] 2001 en […] (hierna: [kind c]) [in] 2006. De moeder heeft vanaf de geboorte van [kind c] en [de minderjarige] van rechtswege alleen het ouderlijk gezag over hen uitgeoefend. De vader van [kind c] is onbekend. De vader van [kind b], [x], was mede bekleed met het gezag over [kind b].
De moeder is op 2 februari 2013 overleden.
De tante is een zuster van de moeder. Zij is na het overlijden van de moeder vanuit [land] naar Nederland gekomen en heeft de verzorging en opvoeding van [kind b], [kind c] en [de minderjarige] op zich genomen, in de huurwoning waarin zij met de moeder hebben gewoond. Zes maanden nadat de tante naar Nederland was gekomen, zijn haar minderjarige kinderen, [C], [J] en [A], vanuit [land] bij haar in Nederland komen wonen. [kind a] verblijft eveneens bij de tante. De echtgenoot van de tante verblijft in [land].
Bij de bestreden beschikking is de tante benoemd tot voogdes over [kind c]. De vader van [kind b] is sinds het overlijden van de moeder alleen belast met het gezag over [kind b].
2.2.
Bij vonnis in kort geding van 23 oktober 2013 van de rechtbank Amsterdam in een zaak tussen de vader en de tante, is bepaald dat, totdat partijen anderszins overeenkomen of in een bodemprocedure anders zal zijn beslist, [de minderjarige] tweemaal per maand op zaterdag van 12.00 uur tot 18.00 uur bij de vader zal verblijven.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is – voor zover thans van belang – de tante op haar daartoe strekkende verzoek benoemd tot voogdes over [de minderjarige] en is het verzoek van de vader het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] op de voet van artikel 1:253g van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aan hem toe te kennen, afgewezen.
3.2.
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, primair hem met het gezag over [de minderjarige] te belasten, althans te bepalen dat de Raad hier een onderzoek naar doet, en subsidiair te beslissen dat de vader mede met het gezag over [de minderjarige] wordt belast.
3.3.
De tante verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Aan het hof ligt de vraag ter beantwoording voor of het verzoek van de vader om als overlevende ouder te worden belast met het gezag over [de minderjarige] dient te worden toegewezen. Het subsidiaire verzoek van de vader, om tezamen met de tante met het gezag te worden bekleed, is niet op de wet gegrond en reeds daarom niet voor toewijzing vatbaar, zodat het hof dit verzoek niet verder zal bespreken.
4.2.
Ingevolge artikel 1:253g lid 1 BW bepaalt de rechter, indien van de ouders diegene overlijdt die het gezag over hun minderjarige kinderen alleen uitoefent, dat de overlevende ouder of een derde met het gezag over deze kinderen wordt belast. Het verzoek om de overlevende ouder met het gezag te belasten wordt volgens lid 3 van dit artikel slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van de kinderen zouden worden verwaarloosd.
4.3.
De grieven van de vader komen er in de kern op neer dat er geen grond is om hem niet met het gezag te belasten, nu geen contra-indicaties voor gezag bestaan. Tussen [de minderjarige] en de vader is family life geweest. De vader was nauw betrokken bij de geboorte en de eerste maanden van [de minderjarige] in het ziekenhuis. Een nauwe persoonlijke band bestaat thans nog steeds. Weliswaar was de verhouding tussen de vader en de moeder in het verleden niet altijd goed en heeft de moeder dikwijls de omgang tussen de vader en [de minderjarige] gefrustreerd, maar zijn er ook periodes geweest, in 2010 en 2011, dat de vader regelmatig en goed contact had met [de minderjarige]. [de minderjarige] noemt de vader dan ook “papa”. Bovendien heeft de vader vanaf 2010 verscheidene malen stappen genomen, ook via een advocaat, teneinde een omgangsregeling te krijgen. Daarentegen had [de minderjarige] nauwelijks contact – en dus geen band – met de tante, die in [land] woonde. Het gezin dat de tante thans vormt met [de minderjarige], zijn drie halfzussen van moederszijde en drie kinderen van de tante, is veel te druk voor hem, waardoor hij niet de aandacht kan krijgen die hij nodig heeft. Het ontbreekt hem daar aan de nodige veiligheid en hij ziet er soms verwaarloosd en onverzorgd uit. Daar komt bij dat de tante, zeker zonder haar echtgenoot, de drukte binnen haar nieuwe gezin niet aankan en zij het hoofd niet boven water kan houden. De tante uit zich negatief over de vader en accepteert hem niet als vader van [de minderjarige], hetgeen niet in het belang is van [de minderjarige]. Zij probeert de vader op afstand te houden en is weigerachtig informatie over [de minderjarige] aan hem te verstrekken, aldus de vader.
De vader wil het liefst dat [de minderjarige] bij hem komt wonen. Hij leeft samen met zijn partner. Hij heeft uit een eerdere relatie twee dochters, die de leeftijd van negen en zes jaar hebben. De vader heeft een vaste baan en hij en zijn partner, met wie hij binnenkort zal huwen, kunnen de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] goed aan en kunnen hem de nodige rust, stabiliteit en aandacht geven. De huidige woning en school van [de minderjarige] zijn op loopafstand gelegen van de woning van de vader, zodat [de minderjarige] zijn halfzusjes dagelijks zou kunnen zien. De vader is bereid alle hulpverlening die voor [de minderjarige] nodig is te accepteren. Hij verzoekt het hof subsidiair, nu dat in eerste aanleg is nagelaten, een onderzoek door de Raad te gelasten alvorens op zijn verzoek te beslissen.
4.4.
De tante heeft het standpunt van de vader betwist en daartoe het volgende aangevoerd. Toen de moeder nog leefde, hebben de vader en [de minderjarige] geen nauwe band met elkaar opgebouwd, bij gebreke van een omgangsregeling tussen hen. Deze band is pas opgebouwd sinds er na het overlijden van de moeder geregelde omgang van de grond is gekomen. Tussen de tante en [de minderjarige] was reeds vóór het overlijden van de moeder een band ontstaan en zij zijn aan elkaar gewend geraakt. Het is niet in [de minderjarige]’s belang hem weg te halen uit zijn huidige gezin om bij de vader te gaan wonen. Hij heeft altijd met zijn halfzussen samengewoond en het zal voor hem een ontwrichting betekenen als hij niet langer samen met hen kan opgroeien. De tante heeft professionele opvoedingsondersteuning ten behoeve van [de minderjarige] geaccepteerd. Dit heeft zijn vruchten afgeworpen, waardoor [de minderjarige] de benodigde structuur heeft gekregen na het overlijden van zijn moeder; [de minderjarige] krijgt thans nog slechts fysiotherapie. Weliswaar valt de zorg voor zes minderjarige kinderen de tante zwaar, temeer nu haar echtgenoot die nog in [land] is haar daarin niet kan bijstaan, maar thans loopt het goed binnen haar gezin. De tante is er voorstander van dat [de minderjarige] een band met de vader kan opbouwen en hem regelmatig kan zien. De verstandhouding tussen de tante en de vader is echter niet goed, vanwege alle procedures die door hem tegen haar zijn gevoerd. De vader streeft slechts zijn eigen belang na en hij komt gemaakte afspraken niet na, aldus de tante.
4.5.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep het hof aangeboden onderzoek te doen. Het uitvoeren van het Raadsonderzoek zal vier maanden in beslag nemen, aldus de Raad.
4.6.
De tante heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij instemt met het door de Raad voorgestelde onderzoek.
4.7.
Het hof overweegt als volgt. Aangezien de vader de overlevende ouder van [de minderjarige] is, dient zijn verzoek om hem met het gezag over [de minderjarige] te belasten in beginsel te worden toegewezen, tenzij gegronde vrees bestaat dat daardoor de belangen van [de minderjarige] zouden worden verwaarloosd. Het hof acht zich thans op grond van hetgeen uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken, onvoldoende voorgelicht voor het nemen van een beslissing. Alvorens te beslissen verzoekt het hof de Raad dan ook om een onderzoek in te stellen en advies uit te brengen over de vraag of er feiten en/of omstandigheden zijn die – bij toewijzing van het gezag aan de vader – gegronde vrees voor verwaarlozing van de belangen van [de minderjarige] zouden opleveren. De Raad dient in zijn onderzoek te betrekken of er sprake is van contra-indicaties aan de zijde van de vader. Anders dan door de Raad ter zitting naar voren is gebracht, is de onderzoeksvraag dus niet welke opvoedsituatie (bij de tante of bij de vader) het meest in het belang van [de minderjarige] is. Dit neemt niet weg dat de Raad ter beantwoording van de door het hof te stellen vraag, zowel de huidige thuissituatie van [de minderjarige] bij de tante als zijn mogelijke thuissituatie bij de vader dient te onderzoeken.
De Raad wordt verzocht omtrent de resultaten van het onderzoek schriftelijk te rapporteren en te adviseren. De behandeling van de zaak zal hiertoe worden aangehouden en na binnenkomst van het rapport worden voortgezet ter terechtzitting.
4.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
gelast de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam, locatie Amsterdam, een onderzoek in te stellen zoals omschreven onder 4.7;
bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot
22 september 2014, met het verzoek aan de Raad het hof uiterlijk vier weken vóór die datum schriftelijk te informeren over de uitkomsten van het onderzoek;
bepaalt dat de behandeling ter terechtzitting zal worden voortgezet op
22 september 2014 om 9.30 uur;
verzoekt partijen het hof binnen twee weken na heden schriftelijk te informeren indien zij op die datum verhinderd zijn, in welk geval een nieuwe zittingsdatum zal worden bepaald;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. C.E. Buitendijk en mr. S.F.M. Wortmann in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2014.