Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep blijkt het volgende. Anders dan in zijn rapport van 31 mei 2011, waarin de Raad had geadviseerd het verzoek van de man om gezamenlijk gezag af te wijzen, heeft de Raad in zijn rapport van 26 augustus 2013 geadviseerd tot gezamenlijk gezag. Aan dat advies lag ten grondslag dat er inmiddels sprake was van een ondertoezichtstelling die een goede invulling leek te hebben gekregen en dat partijen ten tijde van de laatste rapportage al bijna een jaar het gezag (ingevolge de bestreden beschikking) deelden. De Raad heeft zich, zo blijkt ook uit de verklaring van de Raad ter zitting, aangesloten bij het standpunt van BJAA dat de gezinsvoogden bij gezamenlijk gezag – beter dan bij eenhoofdig gezag – in staat zijn om de ouders elk vanuit een gelijkwaardig perspectief aan te spreken.
Gebleken is dat deze situatie zoals die gold ten tijde van het raadsrapport van 26 augustus 2013, thans niet meer actueel is. Op dat moment waren er – zo blijkt uit het rapport alsmede uit de mededelingen van partijen en BJAA ter zitting in hoger beroep – volgens de “vechtscheidingsmethodiek” twee gezinsvoogden, Nuland en Schuit, bij het gezin betrokken. Ter zitting in hoger beroep van 14 november 2013 is gebleken dat deze uitvoering van de ondertoezichtstelling is gestagneerd wegens uitval van beide gezinsvoogden waardoor deze methodiek niet meer kan worden gevolgd en gesprekken met en aansturing van partijen thans niet meer plaatsvinden. Ongewis is volgens BJAA of hierin in de toekomst nog verandering zal komen.
Gebleken is dat de communicatie tussen partijen niet is verbeterd en dat de verhouding tussen hen nog immer ernstig is verstoord. Partijen voeren thans al meer dan acht jaar een voortdurende strijd over de opvoeding van de kinderen. De kinderen lijden onder de conflicten die hierdoor tussen partijen ontstaan. Ten aanzien van beide kinderen bestaan zorgen. Over [kind b] bestaan zelfs grote zorgen over zijn school- en sociaal-emotionele ontwikkeling. [kind b] heeft het advies voor speciaal onderwijs gekregen, echter het is partijen vanwege hun conflicten niet gelukt om aan het gezamenlijk gezag, zoals dat in de bestreden beschikking is bepaald, invulling te geven en in overleg een passende school voor [kind b] te vinden. Voorts is gebleken dat partijen het niet eens zijn geworden over de gewenste psychologische behandeling van de kinderen en dat de man, zoals blijkt uit een brief van de psycholoog van 16 januari 2013, geen toestemming voor behandeling heeft willen geven.
Gelet op het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat het niet mogelijk is voor partijen om met elkaar op een zodanig adequate wijze te communiceren dat zij in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening in die zin dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans dat zij vooraf afspraken kunnen maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen. Gebleken is, onder meer uit genoemde rapportages van de Raad, dat de samenwerkingsproblemen tussen partijen een chronisch karakter hebben. Ook de maatregel van ondertoezichtstelling heeft hierin geen verandering kunnen brengen, nu BJAA hierin helaas niet zodanige regie heeft kunnen voeren dat de communicatie tussen partijen is verbeterd. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk dat in deze situatie binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen en bestaat thans het onaanvaardbare risico dat de kinderen, die volgens de Raad nu reeds klem zitten, bij gezamenlijk gezag, (nog verder) klem en verloren zullen raken tussen partijen.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof derhalve de bestreden beschikking voor wat betreft het gezag vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag afwijzen.
Het hof zal het subsidiaire verzoek van de man afwijzen, nu niet is gebleken dat het belasten van de man met het eenhoofdig gezag in het belang van de kinderen wenselijk is. De vrouw heeft vanaf de geboorte van de kinderen het gezag alleen uitgeoefend en voorts hebben de kinderen hun hoofdverblijf bij de vrouw. Evenmin is anderszins gebleken dat eenhoofdig gezag van de man in het belang van de kinderen wenselijk is.