ECLI:NL:GHAMS:2014:1433

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2014
Publicatiedatum
24 april 2014
Zaaknummer
23-003013-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op juwelier met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die betrokken was bij een gewapende overval op een juwelier in Amsterdam op 18 mei 2011. De verdachte, geboren in 1991, werd beschuldigd van het medeplegen van een gewapende overval, poging tot doodslag en het voorhanden hebben van vuurwapens. Tijdens de overval bedreigde de verdachte de juwelier met een vuurwapen en sloeg hij hem met de kolf van het wapen. De overval vond plaats in een druk winkelcentrum, waar de verdachte en zijn mededader sieraden hebben gestolen. De verdachte ontkende betrokkenheid, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was, waaronder getuigenverklaringen en videobeelden. Het hof achtte de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf van acht jaar op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de juwelier en omstanders die door het geweld waren getroffen. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en oordeelde dat de verdachte een aanzienlijke straf verdiende vanwege de gewelddadige aard van de overval en de gevolgen voor de slachtoffers.

Uitspraak

parketnummer: 23-003013-13
datum uitspraak: 16 april 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 juni 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-666485-11 tegen:
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 november 2013, 19 maart 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1:
hij op of omstreeks 18 mei 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid juwelen/sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- met over het hoofd getrokken capuchon(s) en/of sjawl(s) en/of muts(en), althans met gezichtsbedekking, [slachtoffer 1] heeft/hebben betreden en/of
- een vuurwapen heeft gepakt en/of op die [slachtoffer 1] heeft gericht en/of gericht heeft gehouden, en/of (daarbij) heeft geroepen: "Ik ga je schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- meermalen, althans eenmaal met (de kolf van) een vuurwapen (met kracht) op het (achter)hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of (daarbij) heeft geroepen: "Liggen jij" en/of
- een vuurwapen heeft gepakt en/of op die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] heeft gericht en/of gericht heeft gehouden, en/of (daarbij) heeft geroepen: "Ik schiet opzij, ik ga schieten, ga weg" en/of "Ga weg, ga weg of ik schiet", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen (gericht) op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 4] heeft geschoten;
2:
hij op of omstreeks 18 mei 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of een (of meer) onbekend gebleven omstander(s) van het leven te beroven, met dat opzet meerdere malen, althans eenmaal (met een vuurwapen) (gericht) op het hoofd en/of op het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] en/of die onbekend gebleven omstander(s) heeft geschoten, welke voor omschreven poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal met geweldpleging in vereniging, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
3:
hij op of omstreeks 18 mei 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer (vuur)wapens van categorie II en/of III van de Wet Wapens en Munitie, te weten een gaspistool (merk Umarex, kaliber 9mm) en/of een pistool (merk Walther, kaliber 9x19mm), en/of munitie van categorie II en/of III van de Wet Wapens en Munitie, te weten een hoeveelheid patronen (merk Luger Sintox, kaliber 9mm), zijnde voor genoemd vuurwapen geschikte munitie, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, reeds omdat het hof, mede gelet op het verhandelde ter zitting in hoger beroep, (gedeeltelijk) andere bewijsmiddelen gebruikt dan de rechtbank.
Inleiding [1]
Op 18 mei 2011, omstreeks 10:40 uur, vindt in het overdekte winkelcentrum[winkelcentrum], gelegen aan het [straat 1] te Amsterdam, een gewapende overval plaats op de juwelier [slachtoffer 1]. Terwijl [slachtoffer 1] (hierna: aangever) in de juwelierszaak staat, komen twee personen met gezichtsbedekking de winkel in rennen en springen over de vitrinekasten heen. Een van hen (hierna: dader 1) begint meteen de vitrine leeg te halen. De ander (hierna: dader 2) komt op aangever af en bedreigt hem met een vuurwapen, waarbij hij zegt: “ik ga je schieten.” Dader 2 geeft aangever vervolgens met de kolf van het vuurwapen meermalen een klap op het hoofd. Nadat de daders sieraden hebben weggenomen, vluchten zij weg. Meerdere personen zetten vervolgens de achtervolging in. Dader 2 richt hierbij het vuurwapen op hen en roept: “ga weg, ga weg, ik ga schieten”. Eenmaal buiten, stapt dader 1 op een gereedstaande scooter en probeert weg te rijden. Hij wordt echter door omstanders van de scooter getrokken, waarna hij wordt opgepakt. Dader 1 blijkt later te zijn genaamd [medeverdachte 1]. Dader 2 richt buiten wederom het vuurwapen op meerdere omstanders en lost meerdere schoten, waardoor aangever [slachtoffer 2] in zijn linker bovenarm wordt geraakt. De getuige [slachtoffer 5] ziet dat de uiterlijke kenmerken van het vuurwapen van dader 2, sterke gelijkenis vertoont met een vuurwapen van het merk ‘Walther, type P38’. Dader 2 rent vervolgens via een straat van het [straat 1] te Amsterdam, in zuidelijke/zuidoostelijke richting weg. Aan de hand van getuigenverklaringen is de vermoedelijke vluchtroute van de schutter bepaald. Hieruit blijkt dat de schutter in de richting van de Jan Celestraat te Amsterdam is gerend. Op 25 mei 2011 wordt door een medewerker van stadsreiniging in de bosschages aan het begin van de Jan Celestraat/hoek Van Suchtelen van de Haarenstraat een vuurwapen aangetroffen. Dit blijkt een vuurwapen van het merk Walther, type P38 te zijn.
Verdachte ontkent betrokken te zijn geweest bij de ten laste gelegde feiten. De vraag in deze zaak is dan ook of op basis van de zich in het dossier bevindende stukken de aan verdachte ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.

Beoordeling van het ten laste gelegde

Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting tot bewezenverklaring gerekwireerd en daartoe – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft wisselend verklaard over zijn contacten met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], over de scooter, merk Mio, waarop hij is aangetroffen en hij geeft geen verklaring voor het feit dat hij kort na de overval van [medeverdachte 2] spullen van hemzelf en van [medeverdachte 1] bij zich heeft gehad.
[medeverdachte 2] heeft een voor verdachte belastende verklaring afgelegd, namelijk dat deze de tweede dader van de overval is. Hij heeft zich later van deze verklaring gedistantieerd. Dat er tijdens zijn verhoor enige druk is uitgeoefend door de politie is toelaatbaar en gerechtvaardigd met het oog op de waarheidsvinding en het opsporingsbelang. De advocaat-generaal verwijst naar het vonnis van de rechtbank in de zaak tegen de verdachte met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen. De verklaring van [medeverdachte 2] kan voor het bewijs gebruikt worden, mits deze voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien.
Ook de verklaringen van de zussen [medeverdachte 1] kunnen voor het bewijs gebruikt worden. Hoewel er op onderdelen niet geheel gelijkluidend en consistent wordt verklaard, betreffen dit ondergeschikte punten en zijn hun verklaringen op essentiële punten wel degelijk consistent en betrouwbaar.
De advocaat-generaal wijst op de inhoud van de OVC-gesprekken en de observatie van de verdachte van 15 juni 2011 (p. 363 e.v.) dat hij zijn snor heeft afgeschoren en dat het overhemd dat hij draagt gelijkend is op het overhemd van de persoon op de videobeelden van de [winkelcentrum] op 18 mei 2011. Voor de overtuiging van de advocaat-generaal weegt ook de verklaring van [medeverdachte 1] ter terechtzitting van het hof van 22 november 2013 mee. Naar de mening van de advocaat-generaal zijn het wanhopige pogingen van [medeverdachte 1], die mede zijn ingegeven door angst, om te vermijden dat hij verdachte min of meer expliciet de schuld geeft.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit en daartoe de volgende verweren – kort samengevat – gevoerd.
De herkenning van de verdachte uit beelden van de beide overvallers na hun aftocht uit de juwelierszaak door de verbalisant [verbalisant 1] is om meerdere redenen onbetrouwbaar. Mocht het hof deze herkenning toch voor het bewijs willen gebruiken dan doet de raadsman het voorwaardelijk verzoek tot het horen van verbalisant [verbalisant 2] en de NFI-deskundige Hoogenboom over de gehanteerde methode om tot herkenning te komen.
De verklaringen die de medeverdachte [medeverdachte 2] op 27 en 28 juni 2011 heeft afgelegd zijn evenmin bruikbaar voor het bewijs en dienen daarvan te worden uitgesloten. De strekking van de wet (art. 342 lid 2 Sv) verzet zich tegen het gebruik van verklaringen van mededaders, maar bovendien zijn de verklaringen van [medeverdachte 2] onbetrouwbaar, wisselend, leugenachtig, tegenstrijdig en de auditu. In de verhoren van [medeverdachte 2] is sprake geweest van sturing, beïnvloeding en invulling door de politie, waardoor ook om die reden zeer behoedzaam met zijn verklaringen moet worden omgegaan. De raadsman betwist de door de rechtbank gevolgde argumentatie inzake de verklaringen van [medeverdachte 2]. Voor zover al enig onderdeel van deze verklaringen bruikbaar zou zijn, is dit juist ontlastend voor verdachte.
Met betrekking tot de belastende verklaringen van de zusters van de mededader [medeverdachte 1] geldt dat deze onbetrouwbaar zijn. Zij zijn gebrand op een lagere straf voor hun broer en denken dat het vinden van de mededader daartoe behulpzaam is. Zij hebben overleg met elkaar gehad en waren ten aanzien van de verdachte vooringenomen. Hun herkenning van de dader van de overval heeft geen waarde.
In het onderzoek wordt veel aandacht besteed aan de bijnaam ‘[alias van verdachte]’, waarbij het om verdachte zou gaan. Verdachte heeft die bijnaam volgens zijn raadsman eerder wel soms gehad, maar er zijn ook andere personen, waaronder volgens [medeverdachte 2], de broer van verdachte, die die bijnaam hebben.
Tenslotte noemt de verdediging nog enkele ontlastende omstandigheden: [medeverdachte 1] verklaart, ook onder grote druk, dat de verdachte niet zijn mededader is, de vriendin van de verdachte verschaft hem een alibi voor het tijdstip van de overval en op het door de latere schutter weggegooide blikje Red Bull is geen DNA-profiel van de verdachte gevonden.
Het oordeel van het hof
Op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage I van dit arrest zijn opgenomen, gaat het hof van het volgende uit.
Naar aanleiding van de gewapende overval op [slachtoffer 1] is een onderzoek gestart onder de naam 13RINDE. Door het onderzoeksteam zijn beelden veiliggesteld van de Albert Heijn, gelegen aan het [straat 1] te Amsterdam. Op de beelden van 18 mei 2011 te 09:51 uur is te zien dat een scooter komt aanrijden met daarop twee personen. Deze personen worden herkend als de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Zij lopen de Albert Heijn binnen en kopen drie blikjes Red Bull en drie Albert Heijn tasjes. Op de beelden is tevens te zien dat op 18 mei 2011 te 09:53 een persoon op een scooter komt aanrijden. Deze persoon stapt af en loopt de Albert Heijn binnen. In de Albert Heijn kijkt hij de winkel in, draait zich vervolgens om en loopt terug naar de uitgang. Hij gaat vervolgens voor de in/uitgang van de Albert Heijn staan. Om 09:56 lopen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], nadat zij de drie blikjes Red Bull en de drie Albert Heijn tasjes hebben afgerekend, naar buiten en gaan bij de op dat moment onbekende persoon staan. De onbekende persoon is tevens op de beelden van de in/uitgang West deur 3 van de [winkelcentrum] op 18 mei 2011 te zien. Op deze beelden is te zien dat hij op die dag te 09:59 uur, met in zijn handen een Red Bull blikje, naar binnen loopt.
De verdachte heeft tijdens de verhoren, zoals afgenomen op 27 en 28 juni 2011, verklaard dat hij inderdaad op 18 mei 2011 in de Albert Heijn en de [winkelcentrum] te Amsterdam is geweest. Dat hij onder andere [alias van verdachte], in verband met wenkbrauwen, wordt genoemd en dat zijn vroegere bijnaam [alias van verdachte] was. [2] Hij heeft verder verklaard dat hij sinds twee weken, of misschien wat langer, zijn snor heeft afgeschoren. [3]
Over zijn contact die dag met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft de verdachte wisselend en weinig concreet verklaard. Zo heeft hij enerzijds aangegeven dat hij hen alleen kent van een “beleefde handdruk” en die dag niet eens met hen gesproken heeft [4] , maar ook – nadat hem foto’s van de Albert Heijn en de [winkelcentrum] werden getoond – dat hij die dag van de medeverdachte [medeverdachte 2], welke hij ook onder de naam “[alias van medeverdachte 2]” kent, een blikje Red Bull heeft gekregen dat hij voor de Albert Heijn heeft opgedronken. [5]
Over zijn scooter van het merk Mio heeft hij het volgende verteld. Deze scooter zou op 18 mei 2011 door een jongen van de Ban – die de verdachte niet van naam kent - gerepareerd worden. [6] Later, in het verhoor van 29 juni 2011, heeft de verdachte verklaard dat hij [alias van medeverdachte 2] later die middag, rond 13.00-14.00 uur, heeft gezien, dat [alias van medeverdachte 2] zijn scooter zou repareren, [7] dat de scooter – via de eigenaar van de garage – in de garage van [alias van medeverdachte 2] terecht is gekomen en dat hij deze scooter buiten bij de garage heeft aangetroffen. [8] Ter zitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat [alias van medeverdachte 2] de scooter na hun ontmoeting op het [straat 1] rond 11.00 uur heeft meegenomen. Op vragen van de politie naar aanleiding van de telefoontaps van 20 juni 2011 heeft de verdachte verklaard dat [alias van medeverdachte 2] een tas met zijn spullen had – met daarin een broek, schoenen, gereedschap, een horloge – en dat hij die tas later van [alias van medeverdachte 2] terug heeft gekregen. [9]
De verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 2] van 27 en 28 juni 2011
De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij in de ochtend van 18 mei 2011 samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] naar de Albert Heijn op het [straat 1] te Amsterdam is gereden. [medeverdachte 2] heeft in zijn verhoor bevestigd dat zij bij de Albert Heijn drie blikjes Red Bull hebben gekocht. Kort daarna kwamen zij voor de Albert Heijn een andere jongen tegen. Die jongen, met een snor, was volgens [medeverdachte 2] een vriend van [medeverdachte 1]. Zij hebben ongeveer tien minuten voor de Albert Heijn op een bankje gezeten. Hierna is [medeverdachte 2] samen met [medeverdachte 1] op de scooter naar de garage van de flat van [medeverdachte 2] gereden. [10]
Tijdens het verhoor van 28 juni 2011 heeft [medeverdachte 2] het volgende verklaard. [medeverdachte 1] heeft hem na de gewapende overval op [slachtoffer 1] vanuit de gevangenis gebeld. Tijdens dit telefoongesprek heeft [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] gevraagd of [medeverdachte 2] de sleutels, het horloge, het paspoort en de schoenen (‘Diortjes’) van [medeverdachte 1] aan de moeder van [medeverdachte 1] wilde geven. [11] Op 18 mei 2011, vlak voor de overval, had [medeverdachte 1] deze spullen namelijk aan [medeverdachte 2] gegeven. Tijdens de overval heeft [medeverdachte 2] op [medeverdachte 1] en een persoon met de bijnaam [alias van verdachte] gewacht, en na de overval heeft hij deze spullen in de trappenhal van de woning van de vriendin van [alias van verdachte] aan de [straat 2] te Amsterdam aan [alias van verdachte] overhandigd. [alias van verdachte] kwam op dat moment uit de richting van het [straat 1] te Amsterdam gelopen. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij de tas aan [alias van verdachte] heeft gegeven, omdat hij een vriend van [medeverdachte 1] is en zij de overval samen hebben gedaan. [12]
Voorts heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij in de nacht van 17 op 18 mei 2011 door [medeverdachte 1] is gebeld, waarbij [medeverdachte 1] gebruik maakte van de telefoon van [alias van verdachte]. Hieruit leidde hij af dat [medeverdachte 1] en [alias van verdachte] op dat moment bij elkaar waren. [13] De brommer van [alias van verdachte], een zwart/grijze Mio, stond bij hem in de garage. Nadat hij opgepakt was en weer thuis kwam, zag hij dat de brommer naar boven was gehaald. [14]
Tot slot heeft [medeverdachte 2], na het tonen van een foto van verdachte, de verdachte herkend. Hierbij geeft hij aan dat de persoon op de foto – de verdachte – dezelfde jongen is die hij op 18 mei 2011 bij de Albert Heijn was tegengekomen. Hij kent deze persoon als [alias van verdachte], de broer van [naam 1] (het broertje van de verdachte). Na het zien van de foto’s die in de media zijn getoond, heeft [medeverdachte 2] verklaard dat de persoon op deze foto’s [alias van verdachte] is. [15]
Betrouwbaarheid verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 2]
Ten aanzien van de spullen van [medeverdachte 1]
Op 7 juni 2011 is een technische actie gestart op het telefoonnummer van [medeverdachte 1] vanuit de Penitentiaire Inrichting Demersluis (hierna: de PI). [medeverdachte 1] heeft op 20 juni 2011 te 14:47 uur vanuit de PI telefonisch contact opgenomen met [medeverdachte 2] op het telefoonnummer [telefoonnummer 2]. Hieruit blijkt het volgende:
[medeverdachte 1] zegt tegen [medeverdachte 2]: “Wat had ik jou op die dag gegeven? Ik had jou mijn paspoort, mijn pinpas, mijn sleutels, mijn Diortjes en mijn horloge gegeven. Ik hoor van mamaatje (fon) je hebt niets, je hebt alleen maar die paspoort en die sleutels ingeleverd.” Waarop [medeverdachte 2] zegt: “Ja, maar die ander zat in die tas en die heeft [alias van verdachte] hoe heet het. Ik weet niet waar die horloge is. Die heb ik sowieso niet gehad. Die was in die Albert Heijn tas.” [medeverdachte 1] zegt vervolgens: “Ik heb schone schoenen, die had ik toch achtergelaten vriend. Hoe kunnen die gewoon spoorloos verdwenen zijn?” Waarop [medeverdachte 2] antwoordt: “Nee, kijk, kijk, die dag! Daarna, na die shit, zag ik dinges, die ander. Hij is bij mij gekomen. Waar ik op jullie zat te wachten. Wij zijn naar zijn vriendin gegaan. Ik heb die tas gepakt waar al jouw spullen in zaten. Ik heb ze daar achtergelaten bij zijn vriendin.” Later in het gesprek zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2]: “Maar je zei tegen mijn moeder, ik weet niet waar de spullen zijn, die jongen dit, die jongen dat.” [medeverdachte 2]: “Nee, ik heb tegen jouw moeder gezegd het is bij die ander.” Vervolgens: “En als hij nu het die watcha [horloge] heeft verkocht? Je weet hoe die [alias van verdachte] is.” [medeverdachte 1] zegt tot slot: “Luister! Als jij mijn spullen hebt geregeld, heb je mijn vertrouwen gewonnen.” [16]
Op 20 juni 2011 te 17:26 uur wordt de gebruiker van [telefoonnummer 1] (hierna: [telefoonnummer 1]) gebeld door een persoon die zichzelf “Turkoe” noemt. Deze persoon zegt tegen de gebruiker van [telefoonnummer 1] dat “[alias van medeverdachte 2]” hem wil spreken. Vervolgens komt er een andere persoon aan de telefoon. [17] Door verbalisant [naam 3] is de stem van deze persoon herkend als de stem van [medeverdachte 2]. [18] Verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte 2] ook wel kent als [alias van medeverdachte 2]. [19] [medeverdachte 2] zegt vervolgens tegen de gebruiker van [telefoonnummer 1] dat ‘hoe heet het’ hem vandaag heeft gebeld en zegt: “hé luister, hossel [regel] die shit, je hebt die twee dingen toch.” Vervolgens geeft [medeverdachte 2] zijn telefoonnummer [telefoonnummer 2] aan de gebruiker van [telefoonnummer 1]. [20]
Ten aanzien van het telefonisch contact in de nacht van 17 op 18 mei 2011
Uit de historische telefoongegevens van voor de gewapende overval op[slachtoffer 1] blijkt dat [medeverdachte 2] in de nacht van 17 op 18 mei 2011 tussen 00:36 uur en 07:56 uur in totaal vier keer naar de gebruiker van het telefoonnummer[telefoonnummer 3] (hierna [telefoonnummer 3]) heeft gebeld. Uit historische gegevens van dit telefoonnummer blijkt dat dit nummer zeer waarschijnlijk bij de verdachte in gebruik is geweest. Als tegennummer van dit nummer staat het mobiele nummer van de moeder van de verdachte geregistreerd. Voorts staat in de bij [medeverdachte 2] in beslag genomen telefoon voornoemd telefoonnummer in de contactenlijst opgeslagen onder de naam “[alias van verdachte]”. [21]
Daarnaast blijkt uit de historische telefoongegevens dat de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 3], het telefoonnummer dat waarschijnlijk bij de verdachte in gebruik is geweest, op 18 mei 2011 tussen 07:09 uur en 09:51 uur in totaal vijf keer heeft gebeld met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 4]. Uit onderzoek blijkt dat dit laatste telefoonnummer zeer waarschijnlijk in gebruik was bij [medeverdachte 1], wiens moeders mobiele nummer als tegennummer staat geregistreerd. [22]
Ten aanzien van de brommer
Op 18 mei 2011, een paar uur na de overval, heeft in de woning van [medeverdachte 1] een doorzoeking plaatsgevonden. Hierbij zijn in de gemeenschappelijke parkeergarage die hoort bij de woningen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een drietal scooters aangetroffen, waaronder een grijze Mio Sym. Deze scooter is voor onderzoek uit de parkeergarage gehaald, maar is achtergelaten teneinde een andere scooter over te brengen naar het politiebureau. De volgende dag was de grijze scooter van het merk Mio Sym verdwenen. Volgens de politie reed de verdachte ten tijde van zijn aanhouding op 27 juni 2011 op de Mio Sym die zij kort na de overval in de parkeergarage hebben zien staan. [23] De verdachte heeft bevestigd dat [medeverdachte 2] zijn scooter die dag (18 mei 2011) heeft meegenomen om hem te repareren [24] en dat hij zijn scooter later die dag bij [alias van medeverdachte 2] (hof: [medeverdachte 2]) bij de garage heeft gevonden buiten de garage. [25]
Tapgesprek op 2 juli 2011 in de PI
Op 2 juli 2011 belt [medeverdachte 1] vanuit de PI met NN5246. Tijdens het gesprek zegt [medeverdachte 1] tegen NN5246 dat hij de jongens moet waarschuwen voor de buurjongen van GV ([medeverdachte 1]), die [alias van medeverdachte 2] ([medeverdachte 2]) wordt genoemd want… “Hij heeft alles verraden”, aldus [medeverdachte 1]. [26]
Het hof is, gelet op al het voorgaande, van oordeel dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2], zoals afgelegd op 27 en 28 juni 2011, voldoende betrouwbaar zijn, nu deze worden ondersteund door hiervoor genoemde zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Dat de medeverdachte [medeverdachte 2] als getuige bij de rechter-commissaris op 4 november 2011 anders (“ik weet niet wie de schutter is”) verklaard heeft maakt dit niet anders. [medeverdachte 2] is door het hof op 22 november 2013 als getuige onder ede gehoord. Op alle vragen van de voorzitter (ook op de vraag of hij bang is en waarom hij niet als verdachte op zijn eigen zitting komt) heeft [medeverdachte 2] zich op zijn verschoningsrecht beroepen. Nu hij bij het hof ook niet (onder ede) verklaard heeft de verklaringen bij de politie onder druk te hebben afgelegd en gelet op de inhoud van deze gedetailleerde verklaringen, acht het hof deze verklaringen afgelegd bij de politie geloofwaardig en bruikbaar voor het bewijs en acht het hof de verklaringen afgelegd bij de rechter-commissaris ongeloofwaardig.
De stelling van de raadsman dat verklaringen van een medeverdachte niet voor het bewijs gebruikt mogen worden vindt geen steun in het recht. Het is juist dat verklaringen van medeverdachten niet tegen elkaar gebruikt mogen worden. Uit vaste jurisprudentie blijkt echter dat, in juridische zin, pas van medeverdachten sprake is als zij op dezelfde aanklacht in dezelfde instantie tegelijk in gevoegde zaken terecht staan. Nu de zaken van de medeverdachte [medeverdachte 2] en de verdachte niet gevoegd (doch slechts gelijktijdig) behandeld worden, is er geen beletsel om de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 2] in de zaak tegen de verdachte te gebruiken.
Daarbij zijn alle stukken van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over en weer in elkaars zaken (van de rechtbank en het hof) gevoegd, de verdediging heeft afschriften van al deze stukken ontvangen en is [medeverdachte 2] nog als getuige ter zitting van het hof in deze zaak gehoord.
Dit verweer van de raadsman dienaangaande wordt dan ook verworpen.
Voorts blijkt uit het dossier het volgende.
De gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en[telefoonnummer 3]
De vriendin van de verdachte, [vriendin van verdachte], heeft op 28 juni 2011 verklaard dat zij haar simkaart met telefoonnummer [telefoonnummer 1] aan verdachte heeft gegeven, omdat de simkaart van de verdachte gebroken was. [27] Bij de verdachte is een telefoon in beslag genomen, met daarin een simkaart met het telefoonnummer [telefoonnummer 1]. De verdachte heeft verklaard dat hij de gebruiker is van dit telefoonnummer. [28]
Ten aanzien van het telefoonnummer[telefoonnummer 3] blijkt uit de historische telefoongegevens dat het telefoonnummer van de moeder van de verdachte als tegennummer staat geregistreerd. Voorts staat dit telefoonnummer bij [medeverdachte 2] opgeslagen onder de naam “[alias van verdachte]”. Het telefoonnummer[telefoonnummer 3] is vanaf 19 mei 2011, één dag na de gewapende overval, niet meer actief. [29]
Verklaring [vriendin van verdachte], vriendin van verdachte
De overval heeft op 18 mei 2011 omstreeks 10:45 uur plaatsgevonden. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij na de overval de spullen van [medeverdachte 1] in de trappenhal van de woning van de vriendin van [alias van verdachte], aan de [straat 2], aan [alias van verdachte] heeft overhandigd. [30] De vriendin van de verdachte, [vriendin van verdachte] en woonachtig op de [straat 2] 210K te Amsterdam, heeft op 28 juni 2011 verklaard dat de verdachte op 18 mei 2011 vroeg in de ochtend naar haar was toegekomen, waarschijnlijk rond 11:00 uur ’s ochtends. [31] De verdachte zelf heeft verklaard dat [medeverdachte 2] een tas van hem had met zijn spullen - een broek, schoenen, gereedschap, een horloge – en dat hij die tas met spullen later van [medeverdachte 2] terug heeft gekregen. [32]
Ten aanzien van de brommer
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat de brommer van [alias van verdachte], een zwart/grijze Mio, in zijn garage stond. [33] Tijdens de doorzoeking van de garage in de uren na de overval op 18 mei 2011 is een dergelijke brommer – zoals gezegd – ook aangetroffen. Vervolgens is deze brommer buiten de garage geplaatst. De volgende dag was deze brommer verdwenen. Op 27 mei 2011 is de verdachte buiten heterdaad aangehouden, en op het moment van aanhouding verplaatste hij zich op een grijze scooter van het merk Mio Sym. Uit onderzoek blijkt dat de scooter waarop de verdachte zich bevond, dezelfde scooter is als de scooter die door verbalisanten op 18 mei 2011 in de garage van [medeverdachte 2] was aangetroffen. [34] De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 2] die dag zijn brommer had meegenomen om deze te repareren. [35]
Met betrekking tot de overige verweren van de raadsman overweegt het hof het volgende.
De herkenning van de verdachte uit beelden door verbalisant [verbalisant 1]
Nu het hof de herkenning door de verbalisant niet voor het bewijs zal gebruiken, gaat het hof niet in op het verweer van de raadsman dat deze onbetrouwbaar is en zal het daarom voorbijgaan aan het voorwaardelijk verzoek tot het horen van de verbalisant en de deskundige.
De belastende verklaringen van de zusters van de mededader [medeverdachte 1]
Verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep van 22 november 2013 en bij de rechtbank op 30 mei 2013 verklaard dat hij de zussen van medeverdachte [medeverdachte 1] inderdaad op straat heeft aangesproken, hen een telefoonnummer heeft gegeven en hen gezegd heeft dat hij [alias van verdachte] was. Verdachte was in het bijzijn van onder andere [alias van getuige]. De gelijkluidende verklaringen van de zussen, dat de verdachte zei: “Ik was het. [alias van verdachte]. Ik ben de schutter”, zijn, in tegenstelling tot zijn eigen verklaring, belastend voor de verdachte. Het hof heeft de zussen ter zitting van 22 november 2013 als getuige gehoord, nadat zij ook al als getuige door de rechtbank op 30 mei 2013 gehoord waren. De zussen verklaren duidelijk en stellig en hun verklaringen komen op essentiële punten overeen. Het hof acht deze getuigen betrouwbaar en hun verklaringen geloofwaardig en ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de waarheid van de verklaringen van de zussen op dit punt.
Dat de door de verdachte ter zitting van het hof van 22 november 2013 meegebrachte getuige ([getuige], bijnaam [alias van getuige]) heeft verklaard dat de verdachte bij die ontmoeting heeft gezegd dat hij de schutter niet was acht het hof ongeloofwaardig. Op vragen van de advocaat-generaal waarom hij hiermee niet naar de politie was gegaan kan hij geen antwoord geven. Volgens [zus medeverdachte 1] hebben zij en haar zus allebei goed gehoord dat de verdachte zei dat hij de schutter was en dat [alias van getuige] iets verder weg van hun stond. Volgens [zus 2 medeverdachte 1] was [alias van getuige] niet bij het gesprek tussen de zusjes en verdachte aanwezig. Er stonden wel jongens verderop. [36]
Een reden dat de zusjes pas in 2013 naar de politie zijn gegaan en niet meteen in februari 2012 zou gelegen kunnen zijn in de verwachting dat de verdachte aan [medeverdachte 1] geld zou betalen. Zo verklaart [zus medeverdachte 1] dat verdachte [verdachte 1] “ helemaal niets voor onze broer heeft gedaan, anders zou ik hem (hof: [verdachte 1]) niet verraden. Geen geld, niets.” [37] Haar zus [zus 2 medeverdachte 1] heeft een verklaring van dezelfde strekking gedaan: “Mijn broer zit vast en [verdachte 1] doet helemaal niets”. [38] Uit een OVC gesprek tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en zijn bezoek (moeder en tante) op 25 mei 2012, een dag nadat de zaak van [medeverdachte 1] bij de rechtbank behandeld was, op welke zitting ook [verdachte 1] (vanwege foute oproeping) aanwezig was, zegt [medeverdachte 1] “Ze vragen waar die andere jongen is. Ik heb een dinges gedaan, een verhaal. …Hij, [alias van verdachte] zat gewoon achter mij, …hij was daarzo…(hof begrijpt uit de context: ter zitting van de rechtbank van 24 mei 2012). [alias van verdachte] zat gewoon achter me met mijn oude advocaat.
Vraag bezoeker: heeft hij nooit wat ge …doert
[medeverdachte 1]: tot nu toe helemaal niets man….Maar na mijn uitspraak wil ik wel 5 barkie zien vriend….Ik wil gewoon doekoe zien vriend.” [39]
Met betrekking tot de naam [alias van verdachte]
Tijdens het verhoor van 27 juni 2011 is verdachte gevraagd wat zijn namen zijn. Hierop heeft hij geantwoord dat zijn vroegere bijnaam [alias van verdachte] was. [40] Tijdens zijn verhoor van 28 juni 2011 heeft verdachte verklaard dat de moeder van zijn vriendin hem [alias van verdachte]” noemt. Nadat verdachte werd geconfronteerd met de omstandigheid dat op een whiteboard in de woning van zijn vriendin de woorden “[alias van verdachte] Love You Forever” staan geschreven, is de verdachte kwaad geworden, waarna hij heeft verklaard dat hij jaren geleden [alias van verdachte] werd genoemd. [41] De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg echter verklaard dat hij [alias van verdachte] wordt genoemd en ook bij het hof heeft hij ter terechtzitting op 22 november 2013 gezegd: “Als iemand mij vraagt of ik [alias van verdachte] wordt genoemd, dan zeg ik ja”. Ook uit een technische actie van 26 mei 2011 op het telefoonnummer [telefoonnummer 1] – het telefoonnummer van verdachte – blijkt dat verdachte zichzelf op dat moment ook nog [alias van verdachte] noemde [42] en tevens door een andere persoon [alias van verdachte] wordt genoemd. [43] De vriendin van verdachte heeft ook verklaard dat zij verdachte [alias van verdachte] noemt. [44] Tot slot heeft medeverdachte [medeverdachte 1] ter terechtzitting in hoger beroep op 19 maart 2014 verklaard dat hij verdachte [alias van verdachte] noemt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat degene die in deze zaak met “[alias van verdachte]” aangeduid wordt, verdachte is. Dat er mogelijk anderen zijn die ook “[alias van verdachte]” worden genoemd, waaronder de broer van verdachte, doet daar niet aan af.
Het hof heeft nog onder ogen gezien of er gegevens zijn die als
contra-indicatiesvan het daderschap zouden kunnen worden gezien; de verdediging heeft er een drietal genoemd. De belangrijkste daarvan is het blikje Red Bull (gevonden in een afvalcontainer aan het [straat 1]), dat blijkens de verhoren voor de politie een belangrijke aanwijzing voor het daderschap vormde, zo belangrijk dat men van de verdachte voor een tweede keer wangslijm heeft afgenomen. Van belang is dat er van het blikje geen celmateriaal is gehaald dat van een plausibele andere kandidaat-verdachte had kunnen zijn: de conclusie van het NFI luidt, zakelijk weergegeven:
Op het blikje Red Bull is celmateriaal aangetroffen waaruit een DNA-profiel is verkregen. Het is een profiel van een onbekende man; het profiel komt niet voor in de databank. In het DNA-profiel zijn enkele pieken zichtbaar waarvan niet of onvoldoende duidelijk is of het DNA-kenmerken (van minimaal een andere persoon) of technische artefacten zijn. Deze pieken zijn daarom niet bij een vergelijkend DNA-onderzoek betrokken. [45]
Het hof concludeert dat de volgende mogelijkheden overblijven: de getuige heeft de verkeerde afvalbak aangewezen en/of men heeft het verkeerde blikje uitgekozen en bemonsterd. In het licht van de overige hiervoor besproken gegevens geeft het negatieve DNA-onderzoek geen aanleiding om aan het daderschap van de verdachte te twijfelen. Daarbij verklaart de verdachte zelf dat hij het Red Bull blikje heeft weggegooid bij de [straat 2] te Amsterdam. [46]
Een tweede ontlastend punt zou de consequente stellingname van [medeverdachte 1] zijn dat de verdachte niet zijn mededader is. [medeverdachte 1] verklaart als getuige ter zitting van het hof van 19 maart 2014: “[verdachte 1] is niet de mededader, maar een tussenpersoon, genaamd [alias van verdachte]. Ik kan geen naam geven van meneer B. Wellicht moet U, voorzitter, dit vragen aan [verdachte 1]. Hij kan wel vertellen wie meneer B is.”
Op deze vraag verklaart [verdachte 1] ter zitting van het hof op 22 november 2013 dat hij wel weet wie de overval heeft gepleegd, maar dat het heel lastig is om een naam te noemen; “ dat is [naam 2]. Hij woont in Westerpark. Meer kan ik er niet over zeggen”. Het hof acht deze verklaring volstrekt ongeloofwaardig.
Bovendien past het door [medeverdachte 1] gegeven signalement [47] van de door hem “B” genoemde mededader in de foto’s waarop de verdachte zichzelf herkent, in de [winkelcentrum] op de ochtend van de overval [48] . Op de vraag aan [medeverdachte 1] wat verder nog opvallend is aan “B” geeft [medeverdachte 1] aan dat deze een litteken door zijn wenkbrauw heeft, dat daar geen haar groeit en dat het echt opviel. Ter terechtzitting van 19 maart 2014 heeft het hof aan de hand van de zich in het dossier bevindende foto van verdachte [49] vastgesteld dat het daarop overduidelijk zichtbare litteken nog immer bij verdachte zichtbaar is. Het litteken voldoet aan de door [medeverdachte 1] gegeven beschrijving. Aangezien in de verklaring van [medeverdachte 1] niet is aangegeven vanuit welke positie hij het litteken heeft beschreven (uit dat van de toeschouwer of dat van de persoon met het litteken) kan in het midden blijven of het om de linker-of rechterwenkbrauw ging.
Tenslotte de verklaring van de vriendin van de verdachte die door de verdediging als alibi is opgevoerd: het hof gaat voorbij aan haar uitspraak dat de verdachte rond 11.00 uur bij haar binnenkwam, nu het tijdstip goed past bij hetgeen [medeverdachte 2] over zijn ontmoeting met de verdachte vlak na de overval heeft verklaard. [50]
Slotsom
Het hof acht de verklaring van de verdachte, namelijk dat hij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] alleen kent van een “beleefde handdruk”, niet geloofwaardig. Uit het vorenstaande leidt het hof juist af dat de verdachte in de nacht van 17 op 18 mei 2011 en in de ochtend van 18 mei 2011 – vlak voor de overval – veelvuldig contact heeft gehad met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
Ter zitting van het hof heeft de broer van de verdachte als getuige verklaard dat het telefoonnummer dat de raadsman noemt (
[telefoonnummer 3])van hem is. Wat hier ook van zij, de telefoon kan dan nog steeds in gebruik zijn geweest bij de verdachte, waar het hof vanuit gaat (volgens de bewijsmiddelen). Daarnaast stelt het hof vast dat het, gezien het voorgaande, niet anders kan dan dat de persoon met de bijnaam [alias van verdachte] de verdachte is.
Het hof is van oordeel dat, alle genoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd en bezien – waaronder de belastende verklaring van [medeverdachte 2], de telefoontaps die zijn verhaal bevestigen, de contacten tussen de verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en de wisselende verklaringen van de verdachte over deze contacten – het de verdachte is geweest die tezamen met de medeverdachte [medeverdachte 1] het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft gepleegd.
Het hof is voorts van oordeel dat de verdachte – voorwaardelijk – opzet heeft gehad op de poging tot doodslag van de slachtoffers. Door na de overval gericht te schieten op [slachtoffer 2], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en omstanders, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze personen dodelijk zouden kunnen worden getroffen. Dat dit uitsluitend toeval is dat dit niet is gebeurd, blijkt wel uit de kogel die dwars door de portemonnee van [slachtoffer 2] – die ter hoogte van zijn hart zat – is geschoten, en dat [slachtoffer 2] daarnaast ook nog in zijn arm is getroffen.
Op grond van het bovenstaande komt het hof tot een bewezenverklaring ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 laste gelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 18 mei 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid sieraden, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 1], welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan een andere deelnemer aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte, en/of zijn mededader
- met over het hoofd getrokken capuchon [slachtoffer 1] hebben betreden en
- een vuurwapen hebben gepakt en op die [slachtoffer 1] hebben gericht en gericht hebben gehouden, en daarbij heeft geroepen: "Ik ga je schieten" en
- met de kolf van een vuurwapen met kracht op het achterhoofd van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en daarbij heeft geroepen: "Liggen jij" en
- een vuurwapen heeft gepakt en op die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] en heeft gericht en gericht heeft gehouden, en daarbij heeft geroepen: "Ik schiet opzij, ik ga schieten, ga weg" en "Ga weg, ga weg of ik schiet", en
- meermalen met een vuurwapen gericht op het lichaam van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 4] heeft geschoten;
2:
hij op 18 mei 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en meer onbekend gebleven omstanders van het leven te beroven, met dat opzet meerdere malen met een vuurwapen gericht op het lichaam van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 4] en die [slachtoffer 5] en die onbekend gebleven omstanders heeft geschoten, welke voor omschreven poging tot doodslag werd voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal met geweldpleging in vereniging, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en aan de andere deelnemer straffeloosheid en het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
3:
hij op 18 mei 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander vuurwapens van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten een gaspistool, merk Umarex, kaliber 9mm, en een pistool, merk Walther, kaliber 9x19mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de
bewijsmiddelen [bijlage niet bijgevoegd]zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot medeplegen van doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid te verzekeren, en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De advocaat van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de straf opgelegd door de rechtbank erg hoog is, mede gelet op de straffen opgelegd in vergelijkbare zaken op rechtspraak.nl.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte en zijn mededader hebben zich schuldig gemaakt aan een gewapende roofoverval op klaarlichte dag op de juwelierszaak [slachtoffer 1], gevestigd in een winkelcentrum. Hierbij heeft verdachte de juwelier bedreigd met het vuurwapen, waarbij hij meermalen met de kolf van het vuurwapen op het hoofd van de juwelier heeft geslagen. Verdachte heeft vervolgens na de overval en tijdens zijn vlucht gericht geschoten op personen die de verdachte en zijn mededader wilden aanhouden, en op de omstanders die voornoemde personen daarbij te hulp kwamen. Aangever [slachtoffer 2] is daarbij door zijn arm geschoten. Door toeval, buiten toedoen van de verdachte of zijn mededader, is [slachtoffer 2] niet dodelijk gewond geraakt doordat een van de afgevuurde kogels dwars door de portemonnee is gegaan, die hij in zijn linkerborstzak ter hoogte van zijn hart droeg.
De overval en het toegepaste geweld hebben op de slachtoffers diepe indruk gemaakt en de handelingen van verdachte hebben hen veel angst aangejaagd. Naar de ervaring leert, zullen de slachtoffers van dergelijke gewelddadige vermogensdelicten nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen ondervinden van wat hen is overkomen. Daarnaast overweegt het hof dat overvallen als de onderhavige het voor juweliers in toenemende mate moeilijk maken hun onderneming op een normale wijze te drijven.
Naast de gewapende roofoverval, hebben verdachte en zijn mededader zich tevens schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens.
Gelet op de ernst van de feiten, de rol die verdachte daarbij verweten wordt, de generale preventie en de mate van veronachtzaming van de belangen van de slachtoffers door verdachte, is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van een aanzienlijke duur.
In strafverzwarende zin heeft het hof meegewogen dat verdachte met deze feiten in grote mate heeft bijgedragen aan de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid. Dergelijke feiten zorgen ervoor dat deze gevoelens van onveiligheid blijven bestaan en worden versterkt. Daarnaast heeft het hof in verzwarende zin meegewogen dat het ten laste gelegde in vereniging is gepleegd.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 maart 2014 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.123,82. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.261,31. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 288 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1.00 STK Horloge Kl: grijs
CERTINA
4088291; aangetroffen bij vriendin van [verdachte 1].
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 5] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 5], een bedrag te betalen van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.261,32 (vijfduizend tweehonderdeenenzestig euro en tweeëndertig cent) bestaande uit € 3.361,32 (drieduizend driehonderdeenenzestig euro en tweeëndertig cent) materiële schade en € 1.900,00 (duizend negenhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], een bedrag te betalen van
€ 5.261,32 (vijfduizend tweehonderdeenenzestig euro en tweeëndertig cent) bestaande uit € 3.361,32 (drieduizend driehonderdeenenzestig euro en tweeëndertig cent) materiële schade en € 1.900,00 (duizend negenhonderd euro) immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
61 (eenenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4], een bedrag te betalen van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.M.H.P. Houben, mr. H.W.J. de Groot en mr. D. Radder, in tegenwoordigheid van
mr. A.M.R. Karsemeijer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 april 2014.
NB. De beslissing op de vordering gevangenneming is afzonderlijk geminuteerd.

[...]

1.
[...]
2.
[...]
3.
[...]
4.
[...]
5.
[...]
6.
[...]
7.
[...]
8.
[...]
9.
[...]
10.
[...]
11.
[...]
12.
[...]
13.
[...]
14.
[...]
15.
[...]
16.
[...]
17.
[...]
18.
[...]
19.
[...]
20.
[...]
21.
[...]
22.
[...]
23.
[...]
24.
[...]
25.
[...]
26.
[...]

Voetnoten

1.[...]
2.[...]
3.[...]
4.[...]
5.[...]
6.[...]
7.[...]
8.[...]
9.[...]
10.[...]
11.[...]
12.[...]
13.[...]
14.[...]
15.[...]
16.[...]
17.[...]
18.[...]
19.[...]
20.[...]
21.[...]
22.[...]
23.[...]
24.[...]
25.[...]
26.[...]
27.[...]
28.[...]
29.[...]
30.[...]
31.[...]
32.[...]
33.[...]
34.[...]
35.[...]
36.[...]
37.[...]
38.[...]
39.[...]
40.[...]
41.[...]
42.[...]
43.[...]
44.[...]
45.[...]
46.[...]
47.[...]
48.[...]
49.[...]
50.[...]