ECLI:NL:GHAMS:2014:1371

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
12/00662
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanewaarde en vrachtkosten bij invoer van goederen in de EU

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de douanewaarde van ingevoerde goederen. De belanghebbende, een douane-expediteur, had bezwaar gemaakt tegen een uitnodiging tot betaling van douanerechten die door de inspecteur van de Belastingdienst/Douane was opgelegd. De inspecteur had de douanewaarde vastgesteld op basis van de vrachtkosten die de expediteur aan de opdrachtgever in rekening had gebracht. De rechtbank had eerder het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.

Het Hof heeft vastgesteld dat de douanewaarde van ingevoerde goederen moet worden verhoogd met de kosten van vervoer en verzekering tot de plaats van binnenkomst in de EU, zoals vastgelegd in het Communautair douanewetboek (CDW). De belanghebbende betwistte dat de in rekening gebrachte vrachtkosten als kosten van vervoer konden worden aangemerkt, omdat deze ook een opslag voor winst zouden bevatten. Het Hof verwierp deze stelling, verwijzend naar de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, die stelt dat alle hoofd- en nevenkosten die verband houden met het vervoer van goederen naar de EU tot de kosten van vervoer behoren.

Het Hof concludeerde dat de inspecteur terecht de vrachtkosten had opgenomen in de douanewaarde, omdat deze kosten daadwerkelijk door de opdrachtgever waren betaald. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard. De kosten van de procedure werden niet toegewezen, omdat het Hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de kosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 12/00662
17 april 2014
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[A]te [P], belanghebbende,
gemachtigde: mr. ing. B.J.B. Boersma (Customs Knowledge BV)
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/1878 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 15 januari 2010 aan belanghebbende een
uitnodiging tot betaling (UTB) uitgereikt voor een bedrag van € 6.103,46 aan douanerechten.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 25 maart 2011, de UTB gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 7 augustus 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende
ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 31 augustus 2012, aangevuld bij brief van 12 december 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2014. Het onderzoek in deze zaak heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het onderzoek in de zaken met de kenmerken 12/00570 tot en met 12/00573 en 12/00661. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.1.
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.6 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de
inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. Eiseres is douane-expediteur en heeft ten behoeve van haar opdrachtgever[X](hierna: de opdrachtgever) in de periode van 1 april 2007 tot 1 oktober 2008 aangiften ingediend voor de douanebestemming brengen in het vrije verkeer van textielgoederen.
2.2.
In de door eiseres gedane aangiften voor het brengen in het vrije verkeer is de douanewaarde steeds gebaseerd op artikel 29 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW). Dit betreft de transactiewaardemethode.
2.3.
Op grond van artikel 78 van het CDW heeft de douane bij de opdrachtgever een controle na invoer (hierna: cni) ingesteld over de periode 1 juli 2006 tot en met 30 juni 2009. Hiervan is een controlerapport opgesteld met datum 27 mei 2010, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“ (…)
3.2
Vrachtkosten
Voor het vaststellen van de douanewaarde met toepassing van artikel 29 CDW, wordt de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs verhoogd met de kosten van vervoer (artikel 32 lid 1 letter e onder i CDW), voor zover zij ten laste komen van de koper en niet begrepen zijn in de werkelijk voor de goederen betaalde of te betalen prijs.
Vastgesteld is dat met de leveringsvoorwaarden EXW, FOB, CFR en CIF wordt ingekocht.
Tijdens het boekenonderzoek zijn in de administratie van [X] facturen aangetroffen van [A],[adres 1] en [A], [adres 2]
, waaruit blijkt dat [X] vrachtkosten krijgt doorberekend die ten onrechte (zie paragraaf 4.4.2 van bijlage AA) niet of niet volledig zijn aangegeven bij de aangiften voor het vrije verkeer. [X] heeft deze vrachtkosten betaald.
Als gevolg hiervan is er een onjuiste douanewaarde aangegeven en zijn er te weinig douanerechten afgedragen. Voor zover er sprake is van luchtvrachtkosten en deze kosten te onderscheiden zijn, is bij de vaststelling van de juiste douanewaarde rekening gehouden met het kortingspercentage zoals dat is vermeld in bijlage 25 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 (hierna TVO). Dit heeft de volgende correcties tot gevolg:
Correctie 1:
jaar navordering bijlage
2007 € 5.549,22 Bijlage 1
2007 € 496,76 Bijlage 2
2007 € 1.050,14 Bijlage 3
2008 € 1.753,88 Bijlage 4
2008 € 5.743,82 Bijlage 5
2008 € 1.927,28 Bijlage 6
2008 € 5.606,70 Bijlage 7
2009 € 133,77 Bijlage 8
2009 € 246,39 Bijlage 8a
(…)”
2.4.
Bij de cni is verweerder bijgestaan door het Landelijk Waardeteam van de Belastingdienst/Douane Rotterdam Rijnmond (hierna: het LWT). In het op 19 maart 2010 door het LWT uitgebrachte controlerapport staat – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“(…)
4.4.2
Vracht- en verzekeringskosten
Op grond van artikel 32, lid 1, letter e, CDW maken de kosten van vervoer deel uit van de douanewaarde tot de plaats van binnenkomst in de EU. Op grond van artikel 163, lid 1, letter a, TVo is, bij vervoer over zee, de plaats van binnenkomst daar waar de goederen worden gelost of overgeladen. In dit geval is dat over het algemeen Rotterdam.
Bij vervoer door de lucht, is de plaats van binnenkomst op grond van artikel 163, lid 1, letter d, TVo, daar waar de grens EU wordt overschreden. Hierbij kan op grond van artikel 166 TVo gebruik worden gemaakt van de percentages die genoemd zijn in Bijlage 25 TVo. Opgemerkt wordt dat dit percentage alleen maar toegepast kan worden op de werkelijke vrachtkosten en niet op bijkomende kosten van lading en dergelijke.
Onder vrachtkosten vallen ook kosten, die de vervoerder extra in rekening brengt zoals bunker adjustment factor (BAF), currency adjustment factor (CAF), peak season surcharge (PSS), high cube en dergelijke kosten. Ook kosten van lossing, lading en behandeling, kosten voor beveiliging en dergelijke kosten buiten de EU maken deel van de douanewaarde.
Het standpunt van het LWT is, dat de vracht- en overige kosten die bij [X], als koper/importeur, in rekening worden gebracht deel uit dienen te maken van de douanewaarde. In dit geval worden de goederen over het algemeen geleverd met leveringsconditie FOB (lucht)haven van verzending. Dit houdt in dat de vracht- en andere kosten nog niet in de factuurprijs zijn begrepen. Op grond van het
bovenstaande maken deze kosten wel deel uit van de douanewaarde. Geconstateerd is dat in sommige gevallen een te laag bedrag in de douanewaarde is begrepen. De reden hiervoor is, dat het bedrag aan vracht en bijkomende kosten, dat [belanghebbende]bij [X] in rekening brengt, hoger is dan dat de vervoerder of een agent bij [belanghebbende]in rekening heeft gebracht. De douane-expediteur heeft over het algemeen het bij [belanghebbende]in rekening gebrachte bedrag in de douanewaarde begrepen en niet het hogere bedrag dat [X] heeft betaald. Bovendien zijn in sommige gevallen de extra in rekening gebrachte kosten, zoals BAF, CAF en dergelijke, niet of niet volledig in de douanewaarde begrepen. De hierdoor te weinig afgedragen douanerechten zullen door de behandelend ambtenaren van Douane Nijmegen, km Duiven 1 worden nagevorderd.
(…)”
2.5.
Tot de gedingstukken behoren de volgende vrachtfacturen van eiseres aan de opdrachtgever:
- factuur met nummer 907400 van 17-07-2008;
- factuur met nummer 907414 van 18-07-2008;
- factuur met nummer 904950 van 22-01-2008;
- factuur met nummer 904951 van 22-01-2008;
- factuur met nummer 904952 van 22-01-2008;
- factuur met nummer 904953 van 22-01-2008;
- factuur met nummer 904954 van 22-01-2008;
- factuur met nummer 902874 van 19-07-2007 (luchtvracht),
alle met de vermelding: vertrek Hong Kong en bestemming Rotterdam,
en
- factuur met nummer 907985 van 25-08-2008 (luchtvracht),
met de vermelding: vertrek Shanghai en bestemming Amsterdam.
2.6.
Naar aanleiding van de hiervoor opgenomen controlerapporten heeft verweerder de utb opgelegd.”
2.1.2.
Het Hof gaat voor de beslechting van het geschil uit van voormelde feiten.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de hoogte van de in de douanewaarde te begrijpen vrachtkosten dient te worden bepaald aan de hand van de factuur van belanghebbende aan [X], zoals de inspecteur voorstaat doch belanghebbende betwist.
3.2.
Voor de standpunten van partijen worden verwezen naar de gedingstukken, waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

4.Relevante wettelijke bepalingen

Artikel 29 van het CDW
1. De douanewaarde van ingevoerde goederen is de transactiewaarde van die goederen, dat wil zeggen de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs indien zij voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap worden verkocht, in voorkomend geval na aanpassing overeenkomstig de artikelen 32 en 33 (…)
Artikel 32 van het CDW
1. Voor het vaststellen van de douanewaarde met toepassing van artikel 29 wordt de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs verhoogd met:
(…)
e. i. de kosten van vervoer en verzekering van de ingevoerde goederen en
ii. de met het vervoer verband houdende kosten van het laden en van de behandeling van de ingevoerde goederen,
tot de plaats van binnenkomst van de goederen in het douanegebied van de Gemeenschap.
2. Indien met toepassing van dit artikel elementen aan de werkelijk betaalde of betaalde prijs worden toegevoegd, dient zulks uitsluitend op grond van objectieve en meetbare gegevens te geschieden.
(…)

5.De overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil het volgende overwogen.
“5.1. Ingevolge artikel 32 van het CDW wordt voor het vaststellen van de douanewaarde van de ingevoerde goederen met toepassing van artikel 29 van het CDW de werkelijk betaalde of te betalen prijs verhoogd met de kosten van vervoer en de met het vervoer verbandhoudende kosten van het laden en van de behandeling van de ingevoerde goederen, tot de plaats van binnenkomst van de goederen in het douanegebied van de Gemeenschap. Op grond van artikel 32, tweede lid, van het CDW dient dat uitsluitend op grond van objectieve en meetbare gegevens te geschieden.
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door eiseres als expediteur aan de opdrachtgever in rekening gebrachte vervoerskosten moeten worden opgenomen in de douanewaarde van de ingevoerde goederen, omdat deze kosten betrekking hebben op het vervoer van de ingevoerde goederen naar het douanegebied van de Gemeenschap en deze kosten ook daadwerkelijk door de opdrachtgever zijn betaald. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verweerder een tweetal controlerapporten overgelegd (zie 2.3 en 2.4), evenals enkele exemplaren van de desbetreffende vrachtfacturen (zie 2.5).
5.3.1.
Aan de hand van de door verweerder overgelegde (zee)vrachtfacturen van de expediteur en (de bijlagen 1 tot en met 8a van) het controlerapport van 27 mei 2010 (zie 2.3, hierna: het controlerapport), stelt de rechtbank vast dat verweerder in het kader van de boeking achteraf uitsluitend de op de vrachtfacturen vermelde kosten “zeevracht FCL”, “B.A.F.” en “C.A.F.” in de douanewaarde van de ingevoerde goederen heeft opgenomen en de op de vrachtfacturen vermelde overige kosten buiten beschouwing heeft gelaten. Uit de vrachtfacturen blijkt bovendien dat de hiervoor vermelde kosten betrekking hebben op het vervoer van de ingevoerde goederen van Hong Kong naar Rotterdam, zodat buiten twijfel is dat deze vervoerskosten betrekking hebben op het vervoerstraject tot de plaats van binnenkomst in het douanegebied van de Gemeenschap.
5.3.2.
Uit (de bijlagen 1 tot en met 8a van) het controlerapport, de bijlagen bij de utb en de vrachtfacturen van de expediteur leidt de rechtbank bovendien af dat de douanewaarde, die is vastgesteld ten behoeve van de boeking achteraf, is gebaseerd op de vervoerskosten zoals vermeld in de vrachtfacturen van eiseres met verrekening van de vervoerskosten die reeds waren opgenomen in de douanewaarde van de desbetreffende aangiften voor het brengen in het vrije verkeer. Dat de “B.A.F.” en “C.A.F.”-kosten (deels) al in de douanewaarde van vorenbedoelde aangiften voor het brengen in het vrije verkeer zouden zijn verwerkt, zoals eiseres ter zitting heeft gesteld en verweerder heeft betwist, doet, wat daar ook van zij, aan de berekening van de douanewaarde, die als grondslag voor de boeking achteraf is gehanteerd, derhalve niets af. Dat de kosten onder de benaming “B.A.F.” en “C.A.F.” vervoerskosten betreffen, die overeenkomstig artikel 32 van het CDW tot de douanewaarde moeten worden gerekend, is tussen partijen niet in geschil.
5.3.3.
Vorenstaande geldt eveneens ten aanzien van de bepaling van de douanewaarde ten behoeve van de boeking achteraf aan de hand van de (lucht)vrachtfacturen van eiseres. Uit (de bijlagen 1 tot en met 8a van) het controlerapport en de bijlagen bij de utb in samenhang met de door verweerder overgelegde (lucht)vrachtfacturen, blijkt bovendien dat verweerder in die gevallen bij de vaststelling van de douanewaarde heeft gehandeld in overeenstemming met het gestelde in artikel 166 van de TCDW, hetgeen overigens door eiseres niet wordt weersproken.
5.4.
Gelet op de bevindingen met betrekking tot de vervoerskosten zoals opgenomen in de overgelegde controlerapporten (zie 2.3 en 2.4) en de overgelegde vrachtfacturen (zie 2.5) is de rechtbank van oordeel dat, voor zover het de kosten “zeevracht”, “luchtvracht” en de “B.A.F.”- en “C.A.F.” betreft, sprake is van vervoerskosten als bedoeld in artikel 32 van het CDW. Nu niet is betwist dat de door eiseres als expediteur aan de opdrachtgever in rekening gebrachte vrachtkosten ook daadwerkelijk door de opdrachtgever zijn betaald, dienen de door eiseres als expediteur in rekening gebrachte en door de opdrachtgever betaalde vervoerskosten op grond van laatstgenoemde bepaling te worden begrepen in de douanewaarde van de ingevoerde goederen.
5.5.
Verweerder is bij de bepaling van de vervoerskosten ten behoeve van de vaststelling van de douanewaarde enerzijds uitgegaan van de vorenvermelde vrachtfacturen en anderzijds van de administratie van de opdrachtgever. Hiermee is voldaan aan de voorwaarde van artikel 32, tweede lid, van het CDW, dat het toevoegen van elementen aan de douanewaarde moet geschieden op grond van objectieve en meetbare gegevens, en heeft verweerder die gegevens bij de vaststelling van de douanewaarde kunnen gebruiken.
5.6.
Eiseres stelt dat de door haar als expediteur aan de opdrachtgever in rekening gebrachte vervoerskosten ten onrechte in rekening zijn gebracht en bovendien dat de door haar als expediteur in rekening gebrachte kosten niet kwalificeren als kosten van vervoer maar uitsluitend kwalificeren als winst. Eiseres heeft deze stellingen echter op geen enkele wijze onderbouwd of gestaafd. Evenmin blijkt dit uit de overgelegde vrachtfacturen, zodat de vraag of dit gevolgen heeft voor de berekening van de douanewaarde verder onbesproken kan blijven.
5.7.
Nu verweerder bij de vaststelling van de utb voor de bepaling van de douanewaarde uitsluitend is uitgegaan van de onder 5.4 vermelde vervoerskosten en, zoals ook uit de bijlagen 1 tot en met 8a van het controlerapport en de bijlagen bij de utb blijkt, de in de douanewaarde van de aangiften voor het brengen in het vrije verkeer opgenomen vervoerskosten daarmee zijn verrekend, heeft verweerder de utb terecht en niet tot een te hoog bedrag vastgesteld.”

6.Beoordeling van het geschil

6.1.
Het Hof stelt voorop dat voor het vaststellen van de douanewaarde met toepassing van artikel 29 van het CDW de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs dient te worden verhoogd met de kosten van vervoer en verzekering tot de plaats van binnenkomst van de goederen in het douanegebied van de Europese Unie (vgl. artikel 32, eerste lid, aanhef en letter e, onder i, CDW).
6.2.
Uit de stukken van het geding volgt dat[X]belanghebbende heeft ingeschakeld om het luchtvervoer van de goederen van Azië naar Nederland te verzorgen. Belanghebbende is een expediteur en heeft voor het transport overeenkomsten gesloten met derden. Voor de door haar verzorgde vervoersdienst heeft belanghebbende aan[X]kosten in rekening gebracht die op de facturen worden aangeduid als ‘luchtvracht’. De inspecteur heeft de tot de douanewaarde te rekenen vervoerskosten vastgesteld aan de hand van deze factuurbedragen.
6.3.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de door haar in rekening gebrachte bedragen voor ‘luchtvracht’ niet kunnen dienen als grondslag voor de vaststelling van de kosten van vervoer van de ingevoerde goederen tot de plaats van binnenkomst, omdat in de als ‘luchtvracht’ gefactureerde bedragen, naast de door derden aan haar in rekening gebrachte vervoerskosten, ook een opslag voor winst en kosten van belanghebbende is begrepen. Zij stelt dat deze opslag niet tot de ‘kosten van vervoer’ behoort. Naar ’s Hofs oordeel dient deze stelling te worden verworpen, omdat zij geen steun vindt in het recht. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat de ‘kosten van vervoer’ alle hoofd- en nevenkosten omvatten die verband houden met het vervoer van de goederen naar het douanegebied van de Europese Unie (vgl. HvJ EU 6 juni 1990, zaak C-11/89, Unifert Handels GmbH, punt 30). Derhalve dient de gehele betaling die[X]ter zake van het vervoer verricht aan belanghebbende tot de ‘kosten van vervoer’ als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en letter e, onder i, van het CDW te worden gerekend.
6.4.
Aan het vorenoverwogene doet, anders dan belanghebbende heeft betoogd, niet af dat de overeenkomst tussen belanghebbende en[X]naar civielrechtelijke maatstaven (wellicht) als een overeenkomst van expeditie als bedoeld in artikel 8:60 BW en niet als een vervoersovereenkomst dient te worden gekwalificeerd. Uit voormeld arrest volgt immers dat alle hoofd- en nevenkosten, dus ook de kosten van een ingeschakelde expediteur, tot de kosten van vervoer dienen te worden gerekend, voor zover deze kosten verband houden met het vervoer van de goederen naar het douanegebied van de Europese Unie.
6.5.
Ook hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Slotsom
6.6.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

7.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, E.M. Vrouwenvelder en U.E. Tromp, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als griffier. De beslissing is op 17 april 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.