ECLI:NL:GHAMS:2014:1354

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
22 april 2014
Zaaknummer
23-004880-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van een politieambtenaar door middel van het opsteken van de middelvinger

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 220,-, subsidiair 4 dagen hechtenis, voor het opzettelijk beledigen van een politieambtenaar door het gericht opsteken van de middelvinger. De Hoge Raad had de zaak terugverwezen naar het hof na vernietiging van het eerdere arrest van het hof. Tijdens de zitting op 1 april 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsman gehoord. De raadsman stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden omdat er geen transactie was aangeboden, wat volgens hem in strijd was met het vertrouwensbeginsel. Het hof oordeelde echter dat de bijzondere omstandigheden van de zaak het niet aanbieden van een transactie rechtvaardigden.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 augustus 2007 in Amsterdam opzettelijk beledigend een ambtenaar heeft beledigd door zijn middelvinger op te steken in de richting van de verbalisant. Het hof oordeelde dat dit gebaar, in de context van de situatie, als beledigend moest worden beschouwd. De verdachte had bewust de kans aanvaard dat hij de verbalisant in zijn eer en goede naam zou aantasten. Het hof verwierp de verweren van de raadsman en achtte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

De strafbaarheid van de verdachte werd bevestigd, en het hof legde een geldboete op van € 150,-, subsidiair 3 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof benadrukte dat dergelijk gedrag niet getolereerd wordt en dat de op te leggen straf ook bedoeld was als waarschuwing. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

parketnummer: 23-004880-13
datum uitspraak: 15 april 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 15 oktober 2013 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 november 2007 in de strafzaak onder parketnummer 13-451989-07 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
adres: [adres].

Procesgang

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van € 220,-, subsidiair 4 dagen hechtenis.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 28 september 2011 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan.
De advocaat-generaal heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 15 oktober 2013 het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd, en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek na terugwijzing op de terechtzitting van dit hof van 1 april 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 augustus 2007 te Amsterdam opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten de (in uniform geklede) opsporingsambtenaar van de Regiopolitie Amsterdam/Amstelland [verbalisant 1], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid zijn hand heeft getoond met een omhooggestoken middelvinger (het zogenaamde "Fuck off" teken heeft gegeven), en aldus door deze feitelijkheid heeft beledigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Door de advocaat-generaal is ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat in het onderhavige geval een transactie uitgebracht had kunnen worden. Wegens de bijzondere omstandigheden van het geval is echter besloten tot het uitbrengen van een dagvaarding, zonder voorafgaand een transactie aan te bieden. De advocaat-generaal heeft hiertoe aangevoerd dat er sprake is van een ontkennende verdachte en dat er sprake is geweest van een opstootje waarbij meerdere medeverdachten betrokken waren. Hierop is besloten alle drie de betrokkenen, waaronder verdachte, te vervolgen door middel van het uitbrengen van een dagvaarding.
De raadsman van verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte op grond van de Richtlijn voor strafvordering belediging in samenhang met de Aanwijzing Kader voor strafvordering (2010A032, hierna de Aanwijzing) er op mocht vertrouwen dat hem een transactie aangeboden werd. Nu dit niet is geschied, is er – aldus de raadsman – sprake van strijd met het vertrouwensbeginsel en het verbod op willekeur.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens het door de raadsman aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 8 oktober 2002 en de daarop volgende jurisprudentie van de Hoge Raad leidt het verzuim om een transactie aan te bieden niet in alle gevallen tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging. De bijzondere omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat het aanbieden van een transactie achterwege kan blijven. Het eventuele geschonden belang van verdachte om te worden gedagvaard, kan voorts gecompenseerd worden doordat door het openbaar ministerie een straf gevorderd wordt die feitelijk in overeenstemming is met het transactieaanbod dat aan verdachte zou hebben moeten zijn aangeboden.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat voornoemde, door de advocaat-generaal naar voren gebrachte, bijzondere omstandigheden van het onderhavige geval met zich meebrengen dat het aanbieden van een transactie achterwege kon blijven. Het openbaar ministerie heeft derhalve in redelijkheid tot de beslissing kunnen komen om verdachte te dagvaarden, zonder eerst een transactie aan te bieden.
Voor zover verdachte in zijn belang geschonden zou kunnen zijn door het voorgaande, stelt het hof het volgende vast. Door de officier van justitie is ter terechtzitting in eerste aanleg een geldboete van € 220,-, subsidiair 4 dagen hechtenis, gevorderd en vervolgens is dit ook opgelegd door de politierechter. De hoogte van deze geldboete komt, gelet op het aantal door de raadsman uitgerekende ‘sanctiepunten’ in samenhang met de boete per sanctiepunt overeenkomstig de Aanwijzing, overeen met de hoogte die een mogelijk transactievoorstel in het onderhavige geval zou hebben. Voor zover verdachte mogelijk schade heeft kunnen ondervinden door het niet aanbieden van een transactie, is dit voldoende gecompenseerd door voornoemde gevorderde en opgelegde sanctie.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De raadsman van verdachte heeft zich (subsidiair) op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden omdat er onvoldoende overtuigend bewijs is dat verdachte zijn middelvinger heeft opgestoken, dan wel dat het opzet op de belediging ontbrak. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het enkel opsteken van een middelvinger in de onderhavige context geen belediging oplevert.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat het geen reden heeft om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 augustus 2007, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], te twijfelen. Uit voornoemd proces-verbaal blijkt het volgende. De auto, waar verdachte zich als bijrijder in bevond, stond foutgeparkeerd en (de bestuurder van de auto) had daarvoor een bekeuring gekregen. Verdachte heeft vervolgens – terwijl hij zich in de auto bevond – zijn rechterhand omhoog gehouden in de richting van verbalisant [verbalisant 1] en heeft daarbij zijn middelvinger opgestoken, terwijl hij de verbalisant recht aankeek.
Het door de verdachte gebezigde gebaar wordt gemeenlijk aangeduid als het “fuck-off” of “fuck-you” gebaar of teken. Voor de vraag of dit gebaar “belediging” in de zin van de artikelen 267 juncto 266 van het Wetboek van Strafrecht oplevert is volgens het hof het navolgende van belang. De tenlastelegging ziet op een belediging die iemand door een gebaar (feitelijkheid) in zijn tegenwoordigheid is aangedaan. In een dergelijk geval moet een gebaar als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is, zal bij gebaren waarvan de betekenis mogelijkerwijs voor discussie vatbaar is, afhangen van de context waarin die gebaren zijn gebezigd. In het onderhavige geval kan het gericht opsteken van de middelvinger, zoals in bovengenoemd proces-verbaal omschreven, slechts worden begrepen als een uiting van grote minachting jegens de betreffende verbalisant en daarmee als een gebaar dat de strekking heeft de verbalisant tot wie het gebaar was gericht in zijn eer en goede naam aan te tasten. Voorts blijkt dat de betreffende verbalisant zich daadwerkelijk in zijn eer en goede naam aangetast voelde.
Het hof is van oordeel dat verdachte, doordat hij zijn middelvinger gericht naar de verbalisant heeft opgestoken, een gebaar waarvan hij redelijkerwijs wist dat het beledigend is bedoeld, en verbalisant daarbij aankeek, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de verbalisant in zijn eer en goede naam en de waardigheid van het ambt heeft aangetast.
Op grond van het voorgaande verwerpt het hof de door de raadsman gevoerde verweren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 augustus 2007 te Amsterdam opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten de in uniform geklede opsporingsambtenaar van de Regiopolitie Amsterdam/Amstelland [verbalisant 1], gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid zijn hand heeft getoond met een omhooggestoken middelvinger, het zogenaamde "Fuck off" teken heeft gegeven, en aldus door deze feitelijkheid heeft beledigd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 220,-, subsidiair 4 dagen hechtenis
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot geldboete van € 220,-, subsidiair 4 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich op 16 augustus 2007 schuldig gemaakt aan belediging van een politieambtenaar in functie. Door aldus te handelen heeft verdachte niet alleen de verbalisant aangetast in zijn eer en goede naam, maar ook blijkgegeven van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 maart 2014 is de verdachte eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft voorts in aanmerking genomen dat er sinds het onderhavige feit geruime tijd is verstreken, waarbij in de ‘eerste’ hoger beroepsfase alsmede – zij het in mindere mate – in cassatie de redelijke termijn is overschreden. Het hof heeft met het voorgaande rekening gehouden bij de oplegging van de na te noemen straf, met de kanttekening dat de gehele procedure in ogenschouw nemend binnen de daarvoor vastgestelde termijn is afgedaan.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van € 150,-, subsidiair 3 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. De voorwaardelijk straf is enerzijds bedoeld om verdachte te weerhouden van het begaan van (soortgelijke) strafbare feiten en anderzijds bedoeld als waarschuwing, waaruit blijkt dat dergelijk gedrag niet wordt getolereerd.
Gelet op het voorgaande, in het bijzonder voornoemd gedrag van verdachte jegens een ambtenaar in functie, ziet het hof geen aanleiding om te volstaan met de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de raadsman van verdachte ter terechtzitting is bepleit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.W.J. de Groot, mr. F.A. Hartsuiker en mr. H.J.M. Boukema, in tegenwoordigheid van mr. J.E. van der Ploeg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 april 2014.
Mr. H.J.M. Boukema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.