Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Vonnis waarvan beroep
Bespreking van een bewijsverweer - feit 1
- het feit dat de aangeefster ontkent eerder op de avond erotisch te hebben gedanst en dat zij een joint heeft gerookt terwijl uit de getuigenverklaringen juist volgt dat aangeefster dit samen met de verdachte wel heeft gedaan;
- het feit dat aangeefster heeft verklaard tijdens de verkrachting te hebben geschreeuwd terwijl dit door geen van de aanwezigen in de woning is gehoord;
- het feit dat aangeefster ontkent dat zij haar tweede telefoonnummer heeft gegeven toen zij afscheid nam van de verdachte, en
- het feit dat aangeefster ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat de stoel waarop zij verkracht is (vrijwel) geheel plat op de grond lag met de rugleuning en niet schuin tegen de muur zoals zij eerder verklaard heeft.
Overweging met betrekking tot het bewijs - feit 2
Verdachte heeft geen verklaring … de ten laste gelegde verkrachting van [slachtoffer]” in het vonnis van de rechtbank terzijde en overweegt in plaats daarvan als volgt:
niet dat ik weet”. Het hof ziet geen reden de bij de politie afgelegde verklaring terzijde te schuiven, nu deze verklaring kort na de pleegdatum is afgelegd. De vader van verdachte wist toen immers nog niet van de aard van de verdenking tegen zijn zoon. Het hof oordeelt voorts dat de later afgelegde verklaring van de vader van verdachte bij de raadsheer-commissaris kennelijk ook volgens de vader niet uitsluit dat verdachte op 4 november 2011 in de auto reed.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
BESLISSING
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.