ECLI:NL:GHAMS:2014:1212

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2014
Publicatiedatum
7 april 2014
Zaaknummer
23-003565-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake wederspannigheid met lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1990, was aangeklaagd voor het zich verzetten tegen zijn aanhouding door buitengewoon opsporingsambtenaren op 5 oktober 2012 te Amsterdam. De verdachte had zich met geweld verzet tegen de verbalisanten, wat resulteerde in lichamelijk letsel voor een van hen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het bewezen verklaarde als wederspannigheid gekwalificeerd, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 100 uren, met een subsidiaire hechtenis van 50 dagen. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 75,- aan immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij, een van de verbalisanten. Het hof heeft de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn positieve ontwikkeling en de hulp die hij ontvangt bij het aflossen van schulden, maar heeft ook de ernst van het feit en de gevolgen voor de verbalisanten meegewogen in de strafoplegging. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf werd eveneens toegewezen, omdat de verdachte zich aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt voor het einde van de proeftijd.

Uitspraak

parketnummer: 23-003565-13
datum uitspraak: 28 februari 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 augustus 2013 in de strafzaak onder de parketnummers 13-258359-12 en 13-025739-12 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
ter terechtzitting opgegeven verblijfadres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 februari 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 5 oktober 2012 te Amsterdam toen de aldaar dienstdoende[verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten politiebureau Lodewijk van Deysselstraat, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde buitengewoon opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening en met toezicht belast, door opzettelijk gewelddadig (los) te trekken en/of te schoppen en/of te trappen, tengevolge waarvan de opsporingsambtenaar [verbalisant 2] enig lichamelijk letsel (kneuzing linkerschouder en/of schaafwonden aan het voorhoofd) bekwam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee op verschillende onderdelen niet verenigt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 oktober 2012 te Amsterdam toen de aldaar dienstdoende[verbalisant 1] en [verbalisant 2] verdachte op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten politiebureau Lodewijk van Deysselstraat, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde buitengewoon opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening en met toezicht belast, door opzettelijk gewelddadig te trekken, tengevolge waarvan de opsporingsambtenaar [verbalisant 2] enig lichamelijk letsel, een schaafwond aan het voorhoofd, bekwam.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Nadere bewijsoverweging

De verdachte heeft verklaard dat hij zich met de verbalisanten ([verbalisant 1] en [verbalisant 2], werkzaam bij het Gemeentelijk Vervoersbedrijf Amsterdam) op de trap naar het perron bevond en dat hij toen zijn evenwicht is verloren. Hierdoor vielen zowel hij als één van de verbalisanten naar beneden op de trap. Eerst op de grond is hij zich gaan verzetten, aldus de verdachte.
Het hof is van oordeel dat voornoemde lezing van de verdachte over de omstandigheden die ten grondslag zouden liggen aan het tenlastegelegde niet aannemelijk is geworden.
Het hof overweegt daartoe dat de inhoud van de aangiftes van[verbalisant 1] en [verbalisant 2] en van het door hen als buitengewoon opsporingsambtenaar op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van aanhouding voor het bewijs kunnen worden gebezigd, nu het hof deze betrouwbaar acht. Het hof overweegt in dit verband dat de aangiftes en genoemd proces-verbaal elkaar op essentiële onderdelen ondersteunen en op essentiële onderdelen met elkaar overeenstemmen. Er zijn geen gronden gebleken de weergegeven waarnemingen in twijfel te trekken. De enkele ontkenning van de verdachte is daartoe onvoldoende. De aangiftes en het genoemde proces-verbaal worden derhalve voor het bewijs gebezigd.
Gelet op het voorgaande is vast komen te staan dat de verbalisanten de verdachte op de trap hebben aangehouden en dat de verdachte, toen de verbalisanten hem wilden boeien en daartoe hadden vastgegrepen, zich is gaan verzetten tegen de verbalisanten en daarbij is gaan trekken aan één van de verbalisanten. Zowel deze verbalisant als de verdachte zijn als gevolg hiervan op de trap ten val gekomen, waarbij de verbalisant een verwonding aan zijn voorhoofd heeft opgelopen.
Het hof begrijpt dat de verbalisanten, gelet op hetgeen over de gang van zaken is gerelateerd in voornoemd proces-verbaal, de verdachte hadden aangehouden ter voorgeleiding aan een hulpofficier van justitie en hem daartoe wilden overbrengen naar het politiebureau Lodewijk van Deysselstraat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Wederspannigheid, terwijl het misdrijf enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof dezelfde straf zal opleggen als de politierechter heeft gedaan.
De raadsman heeft erop gewezen dat de verdachte thans bij zijn ouders woont en dat er via de DWI een traject is ingezet waarin de verdachte werkzaamheden verricht en geholpen wordt bij het aflossen van zijn schulden. De raadsman heeft verzocht die voorzichtig ingeslagen positieve weg niet te doorkruisen met oplegging van een vrijheidsbenemende straf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op gewelddadige wijze verzet tegen ambtenaren werkzaam bij het Gemeentelijk Vervoersbedrijf Amsterdam die in het kader van hun werkzaamheden de verdachte hadden aangehouden. Als gevolg van dit handelen is één van de verbalisanten op een trap naar beneden gevallen en heeft daarbij lichamelijk letsel, te weten een schaafwond aan zijn voorhoofd, opgelopen. Het hof rekent het de verdachte in het bijzonder aan dat het bewezenverklaarde een ernstig feit betreft nu de verbalisanten, die enkel hun werk deden op onaanvaardbare wijze door de verdachte zijn bejegend, waarbij een van beiden letsel heeft opgelopen. Gezien de wijze waarop het letsel is ontstaan (door een val op een trap) had veel ernstiger letsel tot de mogelijkheden behoord.
Voorts is de verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 februari 2014 reeds meermalen onherroepelijk veroordeeld.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is, naar het oordeel van het hof, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur gerechtvaardigd. Anderzijds vindt het hof in de in positieve zin gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals ter terechtzitting aannemelijk geworden, aanleiding de onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken tot de duur van 1 dag gelijk aan de door de verdachte ondergane inverzekeringstelling. Daarnaast zal het hof een taakstraf van na te melden duur opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 150,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot het bedrag van € 75,- , te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22b, 22c, 22d, 36f, 63 en 181 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 22 mei 2012 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) dag.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 75,00 (vijfenzeventig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 2], een bedrag te betalen van
€ 75,00 (vijfenzeventig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 22 mei 2012, parketnummer 13-025739-12, te weten van:
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. R.J.F. Thiessen en mr. R.A.F. Gerding, in tegenwoordigheid van
J.K. Krijnen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 februari 2014.
mr. R.A.F. Gerding is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen
=========================================================================
[...]